[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010, 10/3774 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
Namens appellante heeft mr. F. Verkerk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 13 september 2011. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 4 augustus 2008 algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 10%.
1.2. Appellante heeft op 18 maart 2010 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet. Bij besluit van 27 april 2010 heeft het College appellante bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een babybed, commode, matras, badje en kinderstoel toegekend tot een bedrag van € 213,--. Daarbij heeft het College overwogen dat de kosten van aanschaf van een badstandaard en een bij de kinderstoel behorende beugel niet als noodzakelijk worden aangemerkt en bijzondere bijstand voor deze kosten afgewezen.
1.3. Bij besluit van 2 juli 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2010 ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij, onder verwijzing naar artikel 35 van de WWB, onder meer overwogen dat bij de toekenning van bijzondere bijstand voor een babyuitzet gebruik wordt gemaakt van de 'Prijslijst Bijzondere Bijstand' zoals vermeld in de beleidsvoorschriften. Voor de artikelen kinderwagen, buggy en kleding heeft appellante geen aanvraag ingediend zodat hierover geen oordeel gevormd kan worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
2 juli 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het aan haar toegekende bedrag van € 213,-- aan bijzondere bijstand voor de aankoop van een complete babyuitzet te laag is en dat niet duidelijk is hoe het College precies op dit bedrag is uitgekomen. Appellante is tevens van mening dat toepassing gegeven had moeten worden aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door af te wijken van de beleidsregels.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het College heeft, onder verwijzing naar artikel 35 van de WWB, in het geval van appellante aanleiding gezien om bijzondere omstandigheden aanwezig te achten en heeft bijzondere bijstand toegekend voor de hiervoor in rechtsoverweging 1.2 genoemde artikelen. Het College heeft zich in het besluit van 2 juli 2010 en in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat de onderhavige aanvraag uitsluitend ziet op de daarin opgesomde artikelen en dat ook alleen daarover een beslissing is genomen. Het gaat in dit geding derhalve niet om de vraag of de toegekende bijzondere bijstand toereikend is voor de aanschaf van een complete babyuitzet.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het College, indien het in het voorliggende geval heeft vastgesteld dat voor de kosten van een babyuitzet in beginsel bijzondere bijstand dient te worden verleend, bevoegd bij de bepaling van de hoogte van de bijstand voor de verschillende kostenposten richtprijzen te hanteren. In aanmerking genomen het karakter van de bijstand als basisvoorziening, ziet de Raad - mede gelet op de in hoger beroep door het College nog ingebrachte gegevens hieromtrent - in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de richtprijzen voor de hier aan de orde zijnde artikelen, welke richtprijzen ieder jaar worden geïndexeerd, niet toereikend kunnen worden geacht.
4.3. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat bijzondere bijstand is toegekend conform de beleidsvoorschriften van het College en de daarin opgenomen prijslijst, en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan appellante, in afwijking van het beleid, tot een hoger bedrag bijzondere bijstand had behoren te worden verleend.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.