[Appellante] en [Appellant], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 januari 2010, 08/2085 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
Namens appellanten heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Beek, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellanten zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellanten ontvingen vanaf 3 december 2004 bijstand ingevolgde de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 14 september 2007 is appellante, met terugwerkende kracht tot 31 december 2003, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) toegenomen arbeidsongeschikt geacht, naar een mate van 80 tot 100%. Uit de gedingstukken, waaronder een besluit op bezwaar van het UWV van 14 augustus 2008, blijkt dat over de periode van 31 december 2003 tot 1 december 2007 een bruto-bedrag aan WAO-uitkering voor appellante beschikbaar was van € 45,447,91. Van dit bedrag is een gedeelte rechtstreeks betaald aan appellante en een gedeelte verrekend met de gemeente Sittard-Geleen. De kosten van de over de periode van 3 december 2004 tot en met 28 mei 2006 aan appellante verleende bijstand zijn geheel verrekend. Het verrekeningsverzoek van het College betreffende de over de periode van 29 mei 2006 tot en met 31 augustus 2007 aan appellante verleende bijstand is niet volledig gehonoreerd.
1.2. Bij besluit van 7 mei 2008, voor zover in dit geding van belang, heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 september 2007 gewijzigd voortgezet in verband met de inkomsten van appellante uit haar WAO-uitkering, en voorts van appellanten teruggevorderd een niet met het UWV verrekend bruto-bedrag van € 2.533,86 (hierna: terugvordering 1), betrekking hebbend op de over de periode van 29 mei 2006 tot en met 31 augustus 2007 aan appellante verleende bijstand, alsmede een bedrag van € 929,04 (hierna: terugvordering 2), betrekking hebbende op de over de periode vanaf 1 september 2007 verleende bijstand.
1.3. Bij besluit van 27 november 2008, voor zover in dit geding van belang, heeft het College het tegen het besluit van 7 mei 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat het bruto-bedrag van terugvordering 1 is vervangen door een netto-bedrag van € 1.905,52. Het College heeft deze terugvordering gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 november 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze ziet op terugvordering 1. Daarbij hebben zij zich op het standpunt gesteld dat, nu het UWV in een onherroepelijk besluit heeft neergelegd op welk bedrag wegens nabetaling aan WAO-uitkering appellante aanspraak maakt en welk bedrag aan de gemeente Sittard-Geleen wegens verrekening met de aan appellanten verleende bijstand toekomt, het College niet meer de bevoegdheid toekomt om nog een door hem zelf berekend bedrag van appellanten terug te vorderen. Het College had zich dienaangaande moeten wenden tot het UWV met een bezwaar tegen de hoogte van het verrekende bedrag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB is het College bevoegd tot terugvordering voor zover de bijstand onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen, als bedoeld in paragraaf 3.4, beschikt of kan beschikken.
4.2. De Raad leidt uit het hoger beroepschrift af dat terugvordering 2 niet in geschil is.
4.3. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad in de eerste plaats geen grond voor het oordeel dat het College het bedrag dat door appellanten nog diende te worden terugbetaald onjuist heeft berekend. Het College is uitgegaan van de over de in geding zijnde periode aan appellanten verleende bijstand, zoals nader berekend bij het besluit van 27 november 2008, waarop in mindering is gebracht het met het UWV verrekende bedrag. Vervolgens heeft het College als naderhand verkregen inkomen in aanmerking genomen het over de in geding zijnde periode door het UWV aan appellante nabetaalde (rest)bedrag aan WAO-uitkering, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een terugvorderingsbedrag van netto € 1.905,52.
4.4. Met het voorgaande is tevens gegeven, zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de onder 4.1 aangehaalde wettelijke bepaling.
4.5. Anders dan appellanten stellen, is de bevoegdheid tot terugvordering krachtens die bepaling niet verloren gegaan door de verrekeningsbeslissing van het UWV. Met deze beslissing was immers slechts een gedeelte van het door het College voor terugvordering in aanmerking gebrachte bedrag verrekend. Deze beslissing had dus slechts tot gevolg dat het College in zoverre niet (meer) bevoegd was tot terugvordering van de ten behoeve van appellanten gemaakte kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB. Voor zover niet was verrekend, hetgeen het geval was met betrekking tot een door het UWV aan appellante nabetaald bedrag ter grootte van (bruto) € 2.533,66, stond gebruikmaking van deze bevoegdheid het College zonder meer nog ter beschikking. Anders dan appellanten stellen, ziet de Raad in de WWB geen grondslag voor het standpunt van appellanten dat het College zich tot het UWV had moeten wenden met een bezwaarschrift tegen de hoogte van het door het UWV voor verrekening beschikbaar gestelde bedrag en dat het College, door dit na te laten, gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot terugvordering van dit restbedrag bij appellanten heeft verwerkt. De rechtbank is terecht ook tot dit oordeel gekomen.
4.6. Appellanten hebben zich ten slotte beroepen op het vertrouwensbeginsel. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zij erop mochten vertrouwen dat het UWV een correcte beslissing had genomen, ook wat betreft de met de gemeente Sittard-Geleen verrekende bedragen. Ook in zoverre treft het hoger beroep geen doel. Het gaat in dit geschil om de rechtsverhouding tussen het College en appellanten. Het College heeft jegens appellanten geenszins het vertrouwen gewekt dat de terugvordering van de bijstand beperkt zou blijven tot de door het UWV voor verrekening beschikbaar gestelde bedragen. Van aanvang af heeft het College aan appellanten duidelijk gemaakt om welke totaalbedragen het bij de terugvordering van de bijstand zou gaan, en dit bedrag lag duidelijk - voor appellanten kenbaar - hoger dan het door het UWV uit hoofde van verrekening aan de gemeente Sittard-Geleen betaalde bedrag.
4.7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) C. van Viegen.
et.) J. van Dam.