ECLI:NL:CRVB:2011:BU1379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-202 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die sinds 20 december 1990 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep gesteld dat zij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en dat haar psychische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag berustte. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de passendheid van de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, voldoende gemotiveerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de medische gegevens die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts zouden ondermijnen. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 oktober 2011.

Uitspraak

10/202 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2009, 08/1528
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Bonsen-Lemmers, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2011. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerker toen zij op
20 december 1990 uitviel wegens zwangerschapsklachten, gevolgd door psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Met ingang van 14 december 1992 is de
WAO-uitkering van appellante berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling met toepassing van het met ingang van
1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB) is appellante op 4 juni 2007 onderzocht door de voor het Uwv werkzame arts H. Konieczek. Blijkens zijn rapport van 4 juni 2007, aangevuld op 25 juni 2007, is door de arts dossierstudie verricht en informatie verkregen van de huisarts van appellante van
15 juni 2007. Op basis voorts van de van appellante verkregen anamnese en door hem verricht onderzoek heeft de arts de claim van appellante dat zij niet over duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden beschikt afgewezen. Volgens Konieczek dient in verband met haar darmklachten rekening te worden gehouden met een IBS-achtig beeld en voorts met een status na uturusextirpatie, spanningsklachten en migraine. Deze arts heeft de arbeidsbeperkingen en -mogelijkheden van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 juni 2007. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H. van Moorsel in een rapport van 4 september 2007 geconcludeerd dat appellante met inachtneming van de vastgestelde beperkingen geschikt is voor een aantal functies, op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen werd berekend op 0%. In lijn met deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2007 de
WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 november 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
1.3. In de bezwaarfase heeft appellante een aantal brieven van haar behandelaars overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst heeft kennis genomen van de dossiergegevens, is bij de hoorzitting aanwezig geweest, heeft appellante na afloop daarvan onderzocht en heeft kennis genomen van de informatie van de gynaecoloog F.G.H. Kho van 3 oktober 2007 en wat betreft laboratoriumuitslagen van 17 januari 2008 en van de psychiater S. Wiersma en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige
L. Bernadina, beiden verbonden aan de GeestGronden te Hoofddorp, van 12 februari 2008. Na weging van de aldus beschikbare medische gegevens en de resultaten van het eigen medisch onderzoek na de hoorzitting is de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 25 februari 2008 tot de conclusie gekomen dat met de door de primaire arts opgestelde FML de functionele mogelijkheden van appellante kennelijk zijn overschat. In de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dienen volgens Hulst aanzienlijk meer beperkingen te worden gesteld, terwijl ook de “fysieke” rubrieken aanscherping behoeven. Ten slotte is er om energetische en preventieve redenen een indicatie voor een urenbeperking. De gewijzigde belastbaarheid is weergegeven in een FML van
25 februari 2008. Bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers heeft vervolgens de passendheid van de functies opnieuw beoordeeld en in zijn rapport van 3 maart 2008 geconcludeerd dat de primaire functieduiding niet kan worden gehandhaafd. Per een toekomstige datum werd appellante evenwel in staat geacht om de functies administratief medewerker medisch archief (sbc-code 315130), operator afbindmachine (sbc-code 111174) en printmonteur conventioneel (sbc-code 111180) te vervullen, op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen is berekend op 51,5%. Op de zogeheten aanzegbrief van 5 maart 2008 heeft appellante gereageerd bij brief van 14 maart 2008. Zij heeft tevens een brief van voornoemde Wiersma en Bernadina van 28 maart 2008 ingediend, welke informatie bezwaarverzekeringsarts Hulst blijkens zijn rapport van
7 april 2008 niet heeft geleid tot een ander oordeel over de belastbaarheid van appellante. Bij besluit van 8 april 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 september 2007 gegrond verklaard. Met ingang van 8 november 2007 werd appellante ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd. Met ingang van 6 mei 2008 werd de
WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 8 april 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens, waaronder de brieven van de GeestGronden van
12 februari 2008 en 28 maart 2008 en van de huisarts van 24 september 2007 niet naar voren komt dat bij appellante sprake is van een marginaal persoonlijk en sociaal functioneren als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, sub d van het aSB. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat met de in bezwaar aangescherpte FML de beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid zijn onderschat. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
3 maart 2008, voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellante, gelet op haar beperkingen, de voor de schatting gebruikte functies kan verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Subsidair luidt het standpunt dat haar psychische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. Ten onrechte heeft de rechtbank uit de brief van de GeestGronden van 28 maart 2008 afgeleid dat er niet direct een medische reden is voor het aannemen van meer medische beperkingen. Appellante verwijst in dit verband naar de brief van haar huisarts van 24 september 2007 en de overige medische stukken. Hieruit komt duidelijk de situatie van appellante naar voren en wordt inzichtelijk waarom appellante zich in 2008 nog niet onder behandeling van een psychiater had gesteld. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is appellante van mening dat in de functies van administratief medewerker archief en printmonteur sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid. Ten slotte is er op gewezen dat onderaan het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Veugelaers van 3 maart 2008 weliswaar ook de naam van bezwaarverzekeringsarts Hulst is vermeld, maar dat diens handtekening onder dit rapport ontbreekt.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank en stelt zich achter de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad, gelet op de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 25 februari 2008, 7 april 2008 en 21 oktober 2009, in de door appellante in geding gebrachte brieven van de GeestGronden noch in die van de huisarts aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de FML van 25 februari 2008 een onjuiste weergave is van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 6 mei 2008, waarmee de Raad niet wil zeggen geen begrip te hebben voor de complexe gezinsomstandigheden van appellante.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 3 maart 2008 de passendheid in medisch opzicht van de voor het bestreden besluit gebruikte functies van een toereikende motivering heeft voorzien. Dat het betreffende rapport niet door de bezwaarverzekeringsarts is (mede-)ondertekend, leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu uit het rapport duidelijk naar voren komt dat de bezwaararbeidsdeskundige met de bezwaarverzekeringsarts overleg heeft gevoerd en dat uit het rapport tevens naar voren komt op welke punten dat overleg betrekking had.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en
J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
GdJ