als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (verzoekster),
tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2011, 10/3038 WAO,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 februari 2011, 10/3038 WAO, LJN BP3824.
Het Uwv heeft van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellante is, met voorafgaand telefonisch bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
1.1. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv de uitkering van verzoekster op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bij besluit van 29 juni 2009 op goede gronden met ingang van 11 februari 2009 heeft gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en de uitspraak van de rechtbank van 28 april 2010 bevestigd.
1.2. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar gemachtigde haar zaak niet goed heeft behartigd. Zij heeft een nadere uiteenzetting gegeven van haar medische situatie en ondergane behandelingen en rapportages ingebracht van maag-darm-leverarts A.M.C. Witte van 11 januari 2011, van dermatoloog L.V. Khoe van 16 augustus 2011, van huisarts N. Kentstra-Bennani van 17 augustus 2011, van diëtist B.P. Hermans-Flaton van 19 augustus 2011 en van Gz- en eerstelijnspsycholoog E.W. van der Leeden van
24 augustus 2011.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Het strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraken van 3 oktober 2003, LJN AN7982 en 19 november 1998, LJN ZB8180.
2.3. Dat verzoekster ten tijde van de verlaging van haar WAO-uitkering al ongeveer zeven jaar buik- en darmklachten had en dat de toegepaste behandelingen niet tot een vermindering van die klachten hadden geleid, is door verzoekster en haar toenmalige gemachtigde uitvoerig naar voren gebracht in de stukken waarvan de Raad kennis heeft genomen voorafgaande aan de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Het door verzoekster naar voren gebrachte feit dat uit door maag-darm-leverarts Witte bij in oktober en november 2010 uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat de buik- en darmklachten zouden kunnen worden veroorzaakt door een lactose-intolerantie en aanpassing van het dieet nodig is, is geen feit dat tot herziening van de uitspaak kan leiden. Met dit feit was verzoekster vóór de uitspraak bekend. Zij had dit feit op de zitting van 22 december 2010 naar voren kunnen brengen.
2.4. De bevindingen van de dermatoloog bij een onderzoek in mei 2011 en van de Gz- en eerstelijnspsycholoog, bij wie verzoekster sinds april 2011 in behandeling is, zijn evenmin feiten die tot herziening van de uitspraak kunnen leiden. Deze medische gegevens hebben geen betrekking op de medische toestand van verzoekster op de in de procedure relevante datum 29 juni 2009. Als de Raad ten tijde van de uitspraak met deze gegevens bekend was geweest, zouden deze niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden.
2.5. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. De Raad moet vaststellen dat verzoekster met het onderhavige verzoek kennelijk heeft beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie te voeren. Voor zover verzoekster van mening is dat haar medische situatie sedert 29 juni 2009 is verslechterd, kan zij het Uwv vragen haar mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) T.J. van der Torn.