[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2009, 08/1867 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 oktober 2011
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Voor appellant is verschenen mr. De Glas. Het College heeft zich, zoals bericht, niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend, de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de Raad en aan het College nadere vragen gesteld.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2011. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 27 september 2004 is de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2003 ingetrokken en een bedrag van ruim € 8.000,-- aan gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd.
1.2. Uit de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage blijkt dat het College heeft aangenomen dat appellant ten tijde van het nemen van het besluit niet meer in Nederland, maar in Egypte woonde. Om die reden heeft de bekendmaking van dit besluit plaatsgevonden door het op 28 september 2004 aan te plakken in de hal van een kantoor van de gemeente aan de Mariënburg 30 te Nijmegen.
1.3. Bij besluit van 8 april 2008 heeft het College het bij brief van 28 november 2007 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 september 2004 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
Hij heeft aangevoerd dat, zo de bekendmaking als bedoeld onder 1.2 al heeft plaatsgevonden, dit niet als een juiste bekendmaking van het besluit kan worden aangemerkt. Hij heeft verder naar voren gebracht dat het besluit van 27 september 2004 pas op 14 december 2007 aan hem bekend is gemaakt door uitreiking van dat besluit tijdens een hoorzitting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College het bezwaar tegen het besluit van 27 september 2004 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad overweegt daartoe dat appellant, bij brief van zijn gemachtigde van 20 september 2007, het College heeft verzocht om herziening van het besluit van 27 september 2004. In het herzieningsverzoek is vermeld dat deze beschikking in het verleden is afgegeven, dat daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting een bedrag aan bijstand van appellant is teruggevorderd en dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden. Gelet op de inhoud van dat herzieningsverzoek moet worden aangenomen dat appellant, hoe dan ook, voorafgaand aan dat verzoek kennis had verkregen van het besluit van 27 september 2004. In ieder geval was appellant op 20 september 2007 op de hoogte van de datum en de inhoud van het hierboven vermelde primaire besluit. Niettemin heeft hij ook daarna nog tot 28 november 2007 gewacht met het maken van bezwaar.
4.2. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2011.