ECLI:NL:CRVB:2011:BT8924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2382 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde griffierecht van € 112,-- te betalen, maar heeft dit niet binnen de gestelde termijn gedaan. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mededeling dat overschrijding van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, heeft appellant geen betaling verricht. Hij heeft aangegeven betalingsonmachtig te zijn en een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend, maar deze aanvraag werd door de gemeente Groningen afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig is betaald en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom heeft de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

11/2382 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 april 2011, 10/357 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen
Datum uitspraak: 18 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 4 mei 2011 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 112,-- is verschuldigd, en is medegedeeld dat het volledige verschuldigde bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 6 juni 2011 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij schrijven van 20 juni 2011 heeft appellant aangegeven betalingsonmachtig te zijn om het verschuldigde griffierecht te voldoen en dat hij een aanvraag om bijzondere bijstand voor het griffierecht heeft ingediend bij de gemeente Groningen. Bij brief van 23 juli 2011 deelt appellant de Raad mee dat voornoemde aanvraag bij besluit van 18 juli 2011 is afgewezen.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2011 is appellant wederom gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie te zijn gestort. Daarbij is er nogmaals op gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) P.N. Rijnsewijn.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.