ECLI:NL:CRVB:2011:BT8790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3896 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van proceskosten en reiskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 november 2010, waarin het Uwv een bedrag van € 644,- aan kosten in verband met de behandeling van het bezwaar had vergoed. De appellant verzocht om een hogere vergoeding van € 3.618,48 aan advocaatkosten en € 500,- aan reiskosten.

Tijdens de zitting op 25 maart 2010 was de appellant niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.H. Rebel. De Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de advocaatkosten hoger waren dan het door het Uwv betaalde bedrag geen bijzondere omstandigheid opleverde die aanleiding gaf tot afwijking van de forfaitaire tarieven. De Raad benadrukte dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als tegemoetkoming in de kosten.

Wat betreft de reiskosten oordeelde de Raad dat de appellant deze kosten niet had gespecificeerd, maar dat de reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting wel voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 10 november 2010 gegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en de veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de gemaakte kosten.

Uitspraak

09/3896 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juni 2009, 09/54 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het Uwv verzocht het besluit van
1 december 2008 opnieuw te beoordelen met inachtneming van de afspraken die met minister Donner zijn gemaakt naar aanleiding van de motie Ulenbelt c.s.
Op 10 november 2010 heeft het Uwv een gewijzigd besluit genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en een bedrag ter hoogte van € 644,- aan kosten in verband met de behandeling van het bezwaar vergoed.
Bij brief van 18 januari 2011 heeft appellant de Raad desgevraagd geïnformeerd dat hij het hoger beroep handhaaft, waarbij hij heeft verzocht het Uwv te veroordelen in de daadwerkelijk door hem gemaakte proceskosten.
Bij brief van 8 april 2011 heeft het Uwv verweer gevoerd tegen de gevraagde proceskostenveroordeling.
De meervoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
De zaak is opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 31 augustus 2011. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Met het besluit van 10 november 2010 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Appellant acht dit besluit in zoverre onjuist, dat hem slechts een vergoeding van € 644,- is toegekend in plaats van een bedrag van € 3.618,48 aan advocaatkosten plus incassokosten en € 500,- aan reiskosten. De Raad merkt het besluit van 10 november 2010 aan als een nieuw besluit op het tegen het besluit van 22 augustus 2008 gemaakte bezwaar, dat het door de rechtbank beoordeelde besluit van
1 december 2008 vervangt (zie CRvB 15 maart 2011, LJN BP7501). Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de besluiten van 22 augustus 2008 en 1 december 2008 in stand zijn gelaten, moet worden vernietigd. Nu het besluit van
10 november 2010 niet geheel tegemoet komt aan het bezwaar van appellant, maakt dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deel uit van het geding.
2. Ten aanzien van het verzoek van appellant om vergoeding van € 3.618,48 aan advocaatkosten plus incassokosten oordeelt de Raad als volgt.
2.1. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is de hoogte van het te vergoeden bedrag aan kosten van verleende rechtsbijstand geregeld. Deze wordt bepaald op basis van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 van het Bpb. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het gaat om uitzonderingssituaties.
2.2. De omstandigheid dat het bedrag aan advocaatkosten hoger is geweest dan het door het Uwv betaalde bedrag van € 644,- levert geen bijzondere omstandigheid op die aanleiding geeft tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake. Overigens wordt in de toelichting opgemerkt dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als tegemoetkoming in de kosten.
2.3. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van reiskosten heeft het Uwv er terecht op gewezen dat appellant deze kosten niet heeft gespecificeerd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in het door appellant genoemde bedrag van € 500,-. De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de hoorzitting komen wel voor vergoeding in aanmerking. Deze worden begroot op € 5,70, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer van zijn woonadres naar het Uwv kantoor aan de Willem Dreesweg te Almere. De omstandigheid dat appellant deze kosten heeft opgevoerd voor zijn bedrijf maakt dit niet anders.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 10 november 2010 gegrond moet worden verklaard. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep. Deze worden begroot op € 7,-, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer van zijn woonadres naar de rechtbank en terug. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in hoger beroep is niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 december 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2010 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij de reiskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn vergoed;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 12,70;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) H.L. Schoor.
NK