ECLI:NL:CRVB:2011:BT7678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6941 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-vervolguitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vernietigd. Appellant, werkzaam als docent en zelfstandig beeldend kunstenaar, is sinds 15 augustus 2005 arbeidsongeschikt door schouder-, nek- en migraineklachten, alsook psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 augustus 2007 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na afloop van deze uitkering op 13 augustus 2009, werd hem een WGA-vervolguitkering toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 45%.

In de bezwaarprocedure tegen dit besluit heeft het Uwv een medische en arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen medische reden was voor een aanvullende urenbeperking en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juli 2007 nog steeds van toepassing was. De bezwaararbeidsdeskundige bevestigde dat het loonverlies 45,85% bedroeg, wat leidde tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv in de bezwaarprocedure niet voldoende had onderbouwd dat appellant in staat was om de geduide functies te vervullen. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden tegen het bestreden besluit. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet onjuist was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd diende te worden.

Uitspraak

10/6941 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 november 2010, 10/1747 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij gevoegd rapporten van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 5 mei 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige W. Th. Pompe van 16 mei 2011.
Het geding is – gevoegd met het geding met zaaknummer 10/3743 – ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 september 2011. Partijen zijn – met kennisgeving – niet verschenen.
De Raad heeft vervolgens de behandeling van beide zaken gesplitst en doet heden afzonderlijk uitspraak in beide zaken.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam in loondienst bij twee werkgevers als docent beeldende kunst. Daarnaast was appellant werkzaam als zelfstandig beeldend kunstenaar. Appellant is op 15 augustus 2005 uitgevallen uit zijn werkzaamheden in dienstbetrekking als gevolg van schouder-, nek- en migraineklachten. Daarnaast was er ook sprake van psychische klachten.
1.2. Bij zijn in rubriek I vermelde afzonderlijke uitspraak van heden in de zaak 10/3743 heeft de Raad de in die zaak aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 08/2208, bevestigd, voor zover aangevochten. Die uitspraak betrof, voor zover hier van belang, de besluitvorming van het Uwv van 10 juni 2008 en 22 september 2008, die inhield dat in de bezwaarprocedure tegen een eerder besluit van het Uwv werd vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 augustus 2007 een recht was ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1. Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, van wie de loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 13 augustus 2009, met ingang van laatstgenoemde datum in aanmerking kwam voor een WGA-vervolguitkering bij een arbeidsongeschiktheid van 45%.
2.2. In de bezwaarprocedure tegen het besluit van 14 augustus 2009 heeft het Uwv alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts S.J.J.M. Gommers heeft appellant op 23 november 2009 medisch onderzocht. Na het afnemen van een anamnese en het verrichten van een psychisch en lichamelijk onderzoek concludeerde Gommers in een rapport van eveneens 23 november 2009 dat er in essentie geen wijziging is opgetreden ten opzichte van de vorige beoordeling, dat er geen medische reden voor een aanvullende urenbeperking is en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juli 2007 onveranderd van toepassing is. Op basis hiervan werd bij arbeidskundig onderzoek berekend dat bij functieduiding het loonverlies 45,85% bedroeg hetgeen leidde tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Het Uwv berichtte appellant op 14 december 2009 overeenkomstig dit arbeidskundig onderzoek.
2.3. Naar aanleiding van de reactie van de gemachtigde van appellant op het in 2.2 vermelde bericht, waarin met name werd gewezen op de noodzaak van een urenbeperking, heeft de in rubriek I vermelde bezwaarverzekeringsarts Hulst appellant op 10 maart 2010 na de hoorzitting medisch onderzocht. In een rapport van dezelfde datum stelde Hulst – onder verwijzing naar de eerdere medische onderzoeken van 6 juni 2007 en 23 november 2009 – vast dat bij enigszins inconsistente bevindingen ook thans geen duidelijke afwijkingen werden gevonden. Hulst zag geen aanleiding voor de eerder aangenomen beperking voor ploegendiensten, maar wel voor nachtdiensten. Voorts diende volgens Hulst de FML op een tweetal aspecten, lokalisatie van beperkingen (aspect 4.2) en boven schouderhoogte actief zijn (aspect 5.7) te worden aangepast. Hulst voerde een en ander door in een FML van 10 maart 2010. Na arbeidskundig onderzoek werd door de in rubriek I van deze uitspraak vermelde bezwaararbeidsdeskundige Pompe op 30 maart 2010 vastgesteld dat bij een deels gewijzigde functieduiding het loonverlies 49,5% bedroeg, zodat de arbeidsongeschiktheidsklasse niet wijzigde. Bij besluit van 31 maart 2010 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2009 ongegrond met vermelding van indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
3.1. De rechtbank stelde bij tussenuitspraak van 26 augustus 2010, 10/1747, het Uwv in de gelegenheid om het ontbrekende Resultaat functiebeoordeling van de functieduiding alsnog in de bezwaarprocedure te overleggen en zo nodig een toelichting te geven op eventuele overschrijdingen in die functies. Bij die tussenuitspraak oordeelde de rechtbank voorts, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen reden te hebben voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.
3.2. Het Uwv heeft bij brief van 17 september 2010 de ontbrekende arbeidskundige stukken betreffende de in 3.1 bedoelde functieduiding aan de rechtbank overgelegd en heeft daarbij aangegeven dat wel het aantal arbeidsplaatsen en uurlonen is gewijzigd maar niet de belasting in de functies.
3.3. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 31 maart 2010 (bestreden besluit) gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Tevens gaf de rechtbank beslissingen over vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten maar wees zij het verzoek om schadevergoeding af.
3.4. De rechtbank oordeelde – onder verwijzing naar haar tussenuitspraak – dat zij geen aanknopingspunten zag de motivering van de signaleringen in de, in de bezwaarprocedure uiteindelijk, geduide functies voor onjuist te houden. Zij wees voor dit oordeel op de arbeidskundige rapporten van 8 december 2009 en 30 maart 2010 en op de ter zitting van 21 juli 2010 gegeven toelichting op het reiken (item 4.9.0 van de FML) in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Voorts stelde de rechtbank vast dat uit het na de tussenuitspraak overgelegde Resultaat functiebeoordeling volgt dat geen nadere signaleringen aan de orde zijn. Verder overwoog de rechtbank dat de functies medewerker publiekservice (SBC-code 342010), anders dan namens appellant op 6 oktober 2010 is betoogd, niet ongeschikt zijn omdat appellant volgens de FML alleen beperkt is voor ’s nachts werken hetgeen in deze functies niet voorkomt. Ook wees de rechtbank op artikel 9, aanhef en onder b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en op het feit dat in deze SBC-code functies voorkomen met een urenomvang van 10,45 uur en 38 uur per week zodat vast staat dat deze functie ook in minder dan 38 uur per week kan worden verricht.
4. In hoger beroep heeft appellant de in beroep voorgedragen gronden tegen het bestreden besluit in essentie herhaald.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft gedaan. De Raad wijst erop dat aan het in overweging 2.2 en 2.3 vermelde verzekeringsgeneeskundig onderzoek, gelet op de beschrijvingen door Gommers en Hulst van het door hen beiden verrichte lichamelijk en psychisch onderzoek, geen aanknopingspunten kunnen worden ontleend voor het standpunt dat de in de FML van
12 juli 2007, zoals die door Hulst is aangepast als aangegeven in overweging 2.3, de belastbaarheid van appellant is overschat. Evenmin valt uit dit onderzoek de noodzaak voor een urenbeperking af te leiden. Wat betreft de belastbaarheid van appellant ten aanzien van het reiken wijst de Raad op de door Hulst in zijn rapport van 5 mei 2011 aangegeven inconsistentie bij het lichamelijk onderzoek in engere zin en het passief onderzoek en dat het laatste uitwees dat er geen reden was voor een beperking op dit aspect. Van de zijde van appellant zijn ook in hoger beroep geen medische gegevens aangereikt die aanleiding zouden moeten geven tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.
5.2.1. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wijst de Raad in de eerste plaats op hetgeen de rechtbank ter zake in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Wat betreft de vraag of appellant de tot de SBC-code 342021 behorende functie medewerker publiekservice met functienummer 9544-0081-012, welke functie 3 arbeidsplaatsen telt met een arbeidsomvang van 38 uur per week, kan vervullen naast zijn werkzaamheden als zelfstandige overweegt de Raad dat dit niet los kan worden gezien van de aanvaardbaarheid van de wijze van functieduiding in het licht van het ook door de rechtbank genoemde artikel 9, aanhef en onder b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dit artikel ten tijde van de datum in geding gold. Evenals de rechtbank concludeert ook de Raad dat, nu voor appellant geen urenbeperking geldt, deze SBC-code voldoet aan dit artikelonderdeel. Nog afgezien hiervan is in deze SBC-code ook een functie geduid met 8 arbeidsplaatsen en een urenomvang van 10,45 uur per week, zodat uit een oogpunt van realiteitsgehalte van de functieduiding ook vaststaat dat deze functie in minder uren kan worden verricht.
5.2.2. Wat betreft de geschiktheid van de geduide functies in verband met de gestelde slechts beperkte beheersing van de Nederlandse taal ziet de Raad geen aanleiding daarover in deze anders te oordelen dan in zijn uitspraak van heden in de zaak 10/3743 WAO in rechtsoverweging 6.3 in verbinding met rechtsoverweging 4.4 is neergelegd ten aanzien van de functieduiding in die zaak.
5.2.3. Wat betreft de medische geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies overweegt de Raad dat ook hem niet is gebleken dat de toelichting in de door de rechtbank genoemde arbeidskundige rapporten voor onvolledig of onjuist moet worden gehouden.
5.2.4. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) niet aan de schatting ten grondslag is gelegd zodat de Raad, evenals de rechtbank, de op deze functie betrekking hebbende gronden verder onbesproken laat.
5.3. De overwegingen 5.1 tot en met 5.2.3 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) I.J. Penning.