het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2009, 08/5347 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.M. Deiman, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel, werkzaam bij de gemeente Schiedam. Namens betrokkene is mr. Deiman verschenen.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 19 juli 2011, LJN BR2703, heeft het College op 11 augustus 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft mr. Deiman namens betrokkene zijn zienswijze over dit besluit naar voren gebracht.
De meervoudige kamer van de Raad heeft besloten de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
1. De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat naar zijn tussenuitspraak van 19 juli 2011. Daaraan voegt hij het volgende toe.
2. De Raad stelt vast dat appellant bij zijn besluit van 11 augustus 2011 het door de Raad geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 25 november 2008 kleefde heeft hersteld, door de intrekking van bijstand te beperken tot de periode van 15 oktober 2007 tot en met 30 november 2007 en het bedrag van de terugvordering van de kosten van bijstand vast te stellen op € 1.694,26.
3.1. De Raad stelt voorts vast dat nu met het besluit van 11 augustus 2011, niet geheel tegemoetgekomen is aan de bezwaren van betrokkene, het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
3.2. Betrokkene heeft in zijn zienswijze geen gronden aangevoerd tegen het onder 3.1 genoemde besluit. De Raad stelt vast dat appellant op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak, zodat het beroep tegen dit besluit ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en hetgeen onder 3.2 is overwogen tot de onder III vermelde beslissing.
5. De Raad ziet tevens aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.092,50 voor verleende rechtsbijstand (2 punten voor het hoger beroepschrift en bijwonen van de zitting in hoger beroep en een half punt voor het indienen van de zienswijze, bij een zaak van gemiddeld gewicht).
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is beslist omtrent griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 november 2008 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het betreft de intrekking van de bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 oktober 2007 en de terugvordering;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2011 ongegrond;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.J. van der Veen.