ECLI:NL:CRVB:2011:BT7629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4861 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een bruikleenauto op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 14 februari 2008 een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), specifiek voor een financiële tegemoetkoming in vervoerskosten en de verstrekking van een bruikleenauto. Het College heeft advies ingewonnen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), waaruit bleek dat appellant, ondanks zijn medische beperkingen, in staat was om onder begeleiding een loopafstand van ongeveer 50 meter te overbruggen. Op basis van dit advies heeft het College de aanvraag voor de bruikleenauto afgewezen, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het College terecht heeft besloten om de aanvraag voor de bruikleenauto af te wijzen. De Raad stelt vast dat er geen bewijs is dat het advies van het CIZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de inhoud ervan niet deugdelijk is. Appellant heeft geen overtuigende medische stukken overgelegd die aantonen dat hij niet in staat is om de benodigde afstand naar het collectief vervoer te overbruggen. De Raad concludeert dat het College de gevraagde voorziening terecht heeft geweigerd en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

09/4861 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 juli 2009, 08/2702 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 14 februari 2008 een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en in de kosten van begeleiding. Eveneens op 14 februari 2008 heeft appellant om verstrekking van een bruikleenauto verzocht. Naar aanleiding van deze aanvragen heeft het College advies ingewonnen bij Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ). De indicatie adviseur L. van Putten en de indicatiearts E. Wagenmaker zijn in hun rapport van 23 mei 2008 tot de conclusie gekomen dat bij appellant, ten gevolge van een chronische interne aandoening, sprake is van een sterk verminderd gezichtsvermogen, een verminderde mobiliteit en een sterk verminderd lichamelijk inspanningsvermogen. Appellant wordt in staat geacht onder begeleiding een loopafstand van circa 50 meter te overbruggen en onder (medische) begeleiding te reizen met een taxi of regiotaxi. Op grond van dit advies heeft het College bij besluit van 3 juni 2008 appellant een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en de kosten van begeleiding toegekend. Bij afzonderlijk besluit van 3 juni 2008 heeft het College de aanvraag voor een bruikleenauto afgewezen. Het tegen dit laatstgenoemde besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
15 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en voorts dat appellant wegens zijn medische beperkingen niet in staat is de loopafstand tussen zijn huis en de taxi te overbruggen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn huisarts van 8 juni 2011 overgelegd met een opsomming van de bij deze arts ten aanzien van appellant bekende diagnosen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 21 van de op artikel 5, eerste lid, van de Wmo gebaseerde Verordening individuele Wmo voorzieningen van de gemeente Utrecht is bepaald, dat een door het College te verstrekken vervoersvoorziening onder meer kan bestaan uit een voorziening in natura.
4.2. Uit artikel 5.4.2.b van de Beleidsregels Individuele Wmo voorzieningen van de Gemeente Utrecht volgt dat als een vervoersvoorziening in natura onder meer een bruikleenauto kan worden verstrekt indien het reizen met een taxi of rolstoeltaxi niet mogelijk is en een persoon met beperkingen uitsluitend per auto kan reizen.
4.3. De Raad is van oordeel dat het College het bestreden besluit terecht heeft doen steunen op het advies van CIZ van 23 mei 2008. Niet is gebleken dat dit advies wat de wijze van totstandkoming betreft of naar inhoud niet deugdelijk zou zijn. Dit blijkt ook niet uit de door appellant (in beroep en hoger beroep) overgelegde medische stukken. Uit die stukken blijkt ook niet dat appellant ten tijde in geding geen 50 meter kon lopen om de afstand naar het collectief vervoer te kunnen overbruggen. De Raad verwijst voorts nog naar het beroepschrift van appellant, waarin is aangegeven dat appellant deze afstand met hulp van anderen kan afleggen. Het voorgaande betekent dat het College de gevraagde voorziening terecht heeft geweigerd.
4.4. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD