ECLI:NL:CRVB:2011:BT7482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6094 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingdatum van de toegekende WW-uitkering en gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was toegekend met ingang van 12 oktober 2009. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellant stelde dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat zijn uitkering zou doorlopen tot 12 januari 2012, gebaseerd op een onjuiste mededeling in een besluit van 18 januari 2010.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de einddatum van de WW-uitkering heeft vastgesteld op 11 januari 2010. De rechtbank had eerder overwogen dat de onjuiste mededeling in het besluit van 18 januari 2010 geen gerechtvaardigd vertrouwen bij appellant kon wekken. De Raad bevestigt deze overwegingen en stelt vast dat de informatie in het toekenningsbesluit van 12 november 2009 en de brief van 15 december 2009 duidelijk maakten dat de uitkering zou eindigen op 11 januari 2010. De vermelding van 12 januari 2012 in het besluit van 18 januari 2010 wordt als een kennelijke verschrijving beschouwd.

De Raad concludeert dat appellant niet kon vertrouwen op een verlenging van zijn uitkering tot 12 januari 2012 en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.

Uitspraak

10/6094 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2010, 10/1223 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011, waar appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is bij besluit van 12 november 2009 met ingang van 12 oktober 2009 uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. In dit besluit staat vermeld dat de uitkering duurt tot en met 11 januari 2010, indien er niets verandert in de situatie van appellant. Bij brief van 15 december 2009 is door het Uwv aan appellant meegedeeld dat de WW-uitkering van appellant, mits er niets in zijn situatie verandert, nog zal doorlopen tot en met 11 januari 2010 en dan eindigt. Bij besluit van 18 januari 2010 is door het Uwv aan appellant medegedeeld dat zij hem met de brief van
15 december 2009 hebben laten weten dat zijn WW-uitkering loopt tot en met 11 januari 2012. In datzelfde besluit staat vervolgens: “vanaf 12 januari 2012 hebben wij uw WW-uitkering stopgezet”. Appellant heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het Uwv aan appellant bericht dat zij hem met de brief van 15 december 2009 hebben laten weten dat zijn WW-uitkering loopt tot en met 12 januari 2010 en dat de WW-uitkering vanaf 13 januari 2010 is stopgezet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij heeft aangevoerd dat met het besluit van 18 januari 2010 het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zijn WW-uitkering zou voortduren tot 12 januari 2012 en dat daarvan niet teruggekomen kan worden. Bij besluit van 25 maart 2010 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de onjuiste mededeling in het besluit van 18 januari 2010 met betrekking tot de einddatum van de WW-uitkering, niet bij appellant de gestelde gewekte verwachting heeft gerechtvaardigd dat hem een WW-uitkering zou worden betaald tot en met 11 januari 2012. De informatie in het toekenningsbesluit van 12 november 2009, waarvan de ontvangst door appellant volgens de rechtbank op niet geloofwaardige wijze is ontkend, maken dat een beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
3. Appellant heeft in hoger beroep de in eerste aanleg door hem naar voren gebrachte gronden herhaald en opnieuw gesteld dat hij de brief van 15 december 2009 niet heeft ontvangen. Het in het besluit van 18 januari 2010 genoemde jaartal 2012 betekende naar de mening van appellant een gewijzigd standpunt ten aanzien van de duur van zijn
WW-uitkering, waar niet van teruggekomen mag worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geschil is de beëindigingdatum van de aan appellant met ingang van 12 oktober 2009 toegekende WW-uitkering.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv bij het bestreden besluit de einddatum van de WW-uitkering terecht heeft vastgesteld op 11 januari 2010 en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd.
4.3. In het toekenningsbesluit van 12 november 2009 is de verwachte einddatum van de WW-uitkering aan appellant kenbaar gemaakt. Deze datum, 11 januari 2010, is herhaald in de brief van 15 december 2009. Het besluit van 18 januari 2010 bevat geen aanwijzing voor de aanname dat de duur van de WW-uitkering van appellant met twee jaar zou zijn verlengd. Ook uit het gebruik van de verleden tijd blijkt dat niet 12 januari 2012, maar 12 januari 2010 bedoeld is. De vermelding in dat besluit dat de uitkering is stopgezet per 12 januari 2012 berust dan ook op een kennelijke verschrijving. Appellant kon daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn uitkering zou voortduren tot 12 januari 2012. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van appellant terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) H.L. Schoor.
JL