ECLI:NL:CRVB:2011:BT7476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2189 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering en medische grondslag in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die een Ziektewet (ZW) uitkering heeft aangevraagd, maar deze is geweigerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 oktober 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank 's-Gravenhage de eerdere beslissing van het Uwv heeft bekrachtigd. De appellante, die werkzaam was als schoonmaakster/toezichthoudster, had zich ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van deze artsen niet ter discussie stonden.

Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv had miskend dat zij leed aan een carpaaltunnel syndroom (CTS), en voerde aan dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende medische rapportages had opgevraagd. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts Admiraal de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts had onderschreven en dat de medische informatie die door appellante in hoger beroep was ingediend, niet voldoende was om aan de juistheid van de eerdere conclusies te twijfelen. De Raad concludeerde dat de WSW-indicatie niet van doorslaggevende betekenis was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.

Uitspraak

10/2189 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2010, 09/5466 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft, mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster/toezichthoudster. Zij heeft zich vervolgens meerdere malen vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke- en psychische klachten, voor het laatst op
1 april 2009. Naar aanleiding van voormelde ziekmelding is appellante op 23 april 2009 gezien door de bedrijfsarts E. von Bóné, die haar na onderzoek met ingang van 27 april 2009 hersteld achtte. Bij besluit van 23 april 2009 heeft het Uwv per 27 april 2009 (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 22 juni 2009 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 april 2009, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 12 juni 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de betrokken verzekeringsartsen.
3. In hoger beroep handhaaft appellante hetgeen zij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. Appellante stelt verder dat door het Uwv is miskend dat sprake is van een carpaaltunnel syndroom (CTS). In januari 2009 werd door de neuroloog een CTS links vastgesteld, in april 2009 is appellante behandeld met een locale injectie en in december 2009 is zij geopereerd aan de linkerpols. Appellante stelt zich voorts op het standpunt dat het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts had gelegen om de medische rapportages op te vragen die in het kader van haar WSW-aanvraag door UWV-WERKbedrijf zijn opgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante nadere informatie van haar huisarts, waaronder informatie van de neurochirurg dr. C.F.E. Hoffman van 1 december 2009, en de medische rapportages van bedrijfsarts A. Janse en psycholoog drs. A. Heis van respectievelijk 17 februari 2009 en 19 maart 2009, in het geding gebracht.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook naar het oordeel van de Raad is het medisch onderzoek ten aanzien van appellante voldoende zorgvuldig geweest. De bedrijfsarts Von Bóné heeft appellante onderzocht en vastgesteld dat sprake is van psychische klachten, heup-, hand- en knieklachten, maar dat de beperkingen niet dermate ernstig zijn dat appellante niet haar eigen arbeid zou kunnen verrichten. De bezwaarverzekeringsarts Admiraal, die appellante eveneens heeft onderzocht, heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij uitgebreid aandacht besteed aan de reeds beschikbare informatie van de behandelend sector, alsmede het WSW-indicatiebesluit van 23 april 2009.
4.3. De Raad ziet in de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van het standpunt van de betrokken verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad onderschrijft in dit verband het in hoger beroep gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Admiraal, zoals neergelegd in diens rapportage van 16 juni 2010. In deze rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd aangegeven waarom de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft tot wijzing van het eerder ingenomen standpunt. De omstandigheid dat bij de indicatie voor de WSW van verdergaande beperkingen is uitgegaan behoeft op zichzelf nog geen aanleiding te zijn voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De criteria die worden aangelegd bij een WSW-beoordeling zijn niet dezelfde als die gelden bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Nu niet is gebleken dat de verzekeringsartsen niet op de hoogte waren van alle relevante medische gegevens, acht de Raad de WSW-indicatie daarom niet van doorslaggevende betekenis.
5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR