ECLI:NL:CRVB:2011:BT7468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1027 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) heeft aangevraagd na een ziekmelding wegens psychische klachten. Appellant was werkzaam als schoonmaker en meldde zich ziek op 9 februari 2006. Na afloop van de wachttijd werd hem per 7 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% werd vastgesteld. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv om de uitkering te ontzeggen, bevestigd.

Appellant meldde zich op 25 november 2008 opnieuw ziek, terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant geschikt was voor zijn eigen arbeid en de functies die onder de Wet WIA vielen. Het Uwv ontzegde appellant per 25 november 2008 de ZW-uitkering, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgende uitspraak van de rechtbank die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij op de datum van de ziekmelding niet in staat was om arbeid te verrichten. Hij voerde aan dat het Uwv en de rechtbank nadere informatie bij zijn behandelend zenuwarts hadden moeten opvragen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen voldoende waren en dat er geen reden was om de uitkomst van het medisch onderzoek te betwijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 12 oktober 2011. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

10/1027 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 januari 2010, 09/2893 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Appellant is verschenen en bijgestaan door mr. Madern. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als schoonmaker toen hij op 9 februari 2006 uitviel wegens psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd is hem met ingang van 7 februari 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%. Hierbij is overwogen dat appellant met inachtneming van de voor hem gestelde beperkingen, die zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst, geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid, zij het bij een andere werkgever, en subsidiair voor de geduide functies. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 15 juli 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 maart 2010 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2009 bevestigd.
1.2. Appellant heeft zich op 25 november 2008, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellant het spreekuur van de verzekeringsarts L.Th. Schonagen bezocht. Deze arts is na eigen onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellant per datum ziekmelding geschikt kan worden geacht voor zijn eigen arbeid dan wel voor de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het Uwv appellant per 25 november 2008 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontzegd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts P. Momberg van 13 maart 2009, bij besluit van 13 maart 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent appellants beperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Het standpunt van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts nadere informatie had moeten inwinnen bij de huisarts of de behandelend zenuwarts, volgt de rechtbank niet, omdat deze beschikte over recente informatie van de zenuwarts. Nu van de kant van appellant geen nadere medische informatie in geding is gebracht, heeft de rechtbank geen grond gezien om aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.
3. In hoger beroep handhaaft appellant - kort samengevat - zijn standpunt dat hij op de datum in geding niet in staat was arbeid te verrichten. Het Uwv, dan wel de rechtbank, had nadere informatie bij de behandelend zenuwarts moeten opvragen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een verslechtering van zijn situatie heeft appellant nadere informatie van zijn behandelend zenuwarts H. Loen in het geding gebracht.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden de uitkomst van het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden en heeft daarbij, evenals de rechtbank, in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts in de bezwaarfase beschikte over het - ook in hoger beroep overgelegde - schrijven van de behandelend zenuwarts Loen van 7 februari 2009, en dit bij haar beoordeling heeft betrokken.
4.3. De in hoger beroep nader ingebrachte informatie van zenuwarts Loen van 18 december 2009, werpt geen ander licht op de zaak, nu deze geen betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, te weten 25 november 2008. De zenuwarts stelt dat in maart 2009 de spanningsklachten en regressief gedrag leken te zijn toegenomen, waarbij niet kon worden vastgesteld of er wel of geen psychotische verschijnselen waren. Een opname is toen voorgesteld en gerealiseerd, maar na 1 dag ging appellant weer naar huis omdat hij angstig werd. Eind oktober 2009 leek appellant volgens Loen weer psychotisch.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ