ECLI:NL:CRVB:2011:BT7465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die geen recht meer heeft op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). De appellant, die als lasser werkte, meldde zich ziek op 14 november 2008 met spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een uitkering toe, maar beëindigde deze per 3 maart 2009, omdat hij niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn werk. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. De appellant stelde dat het Uwv in strijd had gehandeld met een eerder plan van aanpak en dat de rechtbank een te ruim criterium had gehanteerd voor de beoordeling van zijn recht op een ZW-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen medische gronden waren die de arbeidsongeschiktheid van de appellant op de datum in geding konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie had betrokken in haar beoordeling en dat er geen aanwijzingen waren dat de appellant op dat moment niet in staat was zijn werk te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 oktober 2011, na een zitting op 31 augustus 2011, waarbij de appellant niet aanwezig was.