ECLI:NL:CRVB:2011:BT7408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
0/3790 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na medisch heronderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1987 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een medisch heronderzoek in 2007, waarbij onder andere psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 mei 2009 vastgesteld op 15 tot 25%. Dit leidde tot een verlaging van de WAO-uitkering naar 14%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, die het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2011 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Vaessen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman. Appellant voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen voor hem moesten worden aangenomen, vooral gezien zijn slecht ingestelde diabetes mellitus en bijkomende klachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellant ingediende medische stukken geen aanleiding gaven om aan te nemen dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv rekening had gehouden met de medische situatie van appellant en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot een weloverwogen beslissing te komen. De Raad concludeerde dat de belasting van de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed en dat er geen aanleiding was om de intrekking van de WAO-uitkering onterecht te achten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/3790 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juni 2010, 09/2690 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreidere weegave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Appellant is met ingang van 27 november 1987 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2007 is een medisch heronderzoek gestart, waarbij psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden in 2008 en informatie is opgevraagd bij de huisarts en de behandelend internist van appellant. Nadat arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2009 de arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 mei 2009 vastgesteld op 15 tot 25%, waarbij een WAO-uitkering hoort van 14%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en na onderzoek door zowel een bezwaarverzekeringsarts als een bezwaararbeidsdeskundige, die ook bij de hoorzitting op 25 mei 2009 aanwezig zijn geweest, heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2009 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd of op onjuiste gegevens zou zijn gebaseerd. De rechtbank zag evenmin aanleiding om de juistheid van de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de door appellant ingediende medische stukken geen grondslag om aan te nemen dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft of dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat die functies voor appellant geschikt zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep de in eerste aanleg door hem naar voren gebrachte gronden herhaald en opnieuw gesteld dat de matig ingestelde diabetes, waarvoor nog steeds geen oorzaak is gevonden, hem belet welke arbeid dan ook te verrichten. Appellant heeft in dit verband gesteld dat hij veel last heeft van hypo’s, waarbij hij steeds een dag nodig heeft om te herstellen. Daarnaast zijn er hand-, cognitieve en chronische pijn-klachten, die volgens appellant op zijn minst tot een urenbeperking aanleiding zouden moeten geven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De stellingen van appellant komen erop neer dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat ten aanzien van hem meer beperkingen moeten worden aangenomen en dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts naast de gegevens die al in het dossier aanwezig waren, ook de door appellant in de bezwaarprocedure overgelegde informatie van diens neuroloog, internist en oogarts in haar beoordeling heeft betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van al die informatie uitvoerig gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Wel heeft zij de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst verduidelijkt door nader aan te geven wat binnen ‘gestructureerde werkzaamheden’ toelaatbaar is en wat is bedoeld met ‘niet al te zware fysieke arbeid’.
4.3. Met betrekking tot de gestelde beperkingen merkt de Raad op dat de (bezwaar)verzekeringsarts bekend was met de slecht ingesteld diabetes mellitus van appellant en daarmee rekening heeft gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van zwaar fysieke inspanningen en door ’s nachts en ’s avonds werken en wisselende- of ploegdiensten niet mogelijk te achten. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die erop wijzen dat ook een urenbeperking aangenomen had moeten worden. De gegevens die appellant bij brief van 18 augustus 2011 ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft overgelegd, zien voor het grootste deel op een moment gelegen ver voor of na de datum hier in geding, terwijl de uitdraai van de medische gegevens van de huisarts betrekking heeft op de periode vanaf oktober 2010. Dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding op een onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft vastgesteld is uit die gegevens dan ook niet af te leiden.
4.4. Ten slotte is niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant overstijgt. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 augustus 2009, waarin alle functies opnieuw zijn getoetst aan de belastbaarheid van appellant en waarbij over de signalering overleg is gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts. Daaruit is naar voren gekomen dat de functies besteller post/pakketten (sbc-code 282102) bij nader inzien niet passend is. Omdat die functie niet aan de schatting ten grondslag was gelegd veranderde de uitkomst daarvan niet. Naar aanleiding van het hoger beroep van appellant heeft de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van de in de sbc-code 272030 vallende functie van allround stikker/stoffeerder nog besproken met de bezwaarverzekeringsarts en nader toegelicht in een rapport van 23 augustus 2011. De Raad acht voldoende aangetoond dat ook die functie de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5. De Raad is op grond van deze overwegingen met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) H.L. Schoor.
IvR