ECLI:NL:CRVB:2011:BT7356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1999 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering en geschiktheid voor WAO-functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die sinds 1 januari 2003 een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering per 27 november 2005 ingetrokken, omdat appellant niet langer als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellant meldde zich op 13 november 2008 ziek, met klachten van nek- en rughernia, hoofdpijn, oorpijn en psychische klachten. De verzekeringsarts Klok beoordeelde appellant op 30 december 2008 als geschikt voor verschillende functies, wat leidde tot de mededeling dat hij per 5 januari 2009 geen recht meer had op een ZW-uitkering.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 februari 2009, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Hovy. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit op 17 februari 2010 ongegrond, waarbij zij het onderzoek door het Uwv als voldoende zorgvuldig beschouwde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen ten opzichte van 2005 waren toegenomen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze stelling niet met medische gegevens was onderbouwd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv van een juiste maatstaf was uitgegaan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 12 oktober 2011.

Uitspraak

10/1999 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 februari 2010, 09/839 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kock. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert 1 januari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 27 november 2005 ingetrokken, omdat appellant niet langer arbeidsongeschikt werd geacht voor de WAO.
1.2. Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) laatstelijk op 13 november 2008 ziek gemeld wegens nek- en rughernia, hoofdpijn, oorpijn en psychische klachten. Appellant is op 30 december 2008 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts Klok die hem per 5 januari 2009 geschikt achtte voor de laatstelijk in het kader van de WAO geduide functies van opruimer, corveeër, schoonmaker (SBC 111260), magazijn, expeditiemedewerker (SBC 111220) en textielproductenmaker (SBC 111160). Op basis van zijn medische rapportage heeft het Uwv bij besluit van 30 december 2008 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 5 januari 2009 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 december 2008, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Hovy van 13 februari 2009, ongegrond verklaard. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van eigen medisch onderzoek en bestudering van de beschikbare medische gegevens, waaronder de door appellant overgelegde uitdraai huisartsenjournaal van 13 november 2008, geconcludeerd dat hij het standpunt van de verzekeringsarts deelt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 18 februari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank achtte het door het Uwv verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig en zag in hetgeen appellant had aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de (bezwaar-)verzekeringsarts over zijn beperkingen.
3. In hoger beroep heeft appellant samengevat aangevoerd dat sprake is van een toename van de beperkingen ten opzichte van de medische situatie in 2005. Deze toename wordt volgens appellant veroorzaakt doordat de lichamelijke klachten en de psychische klachten tezamen een zodanige uitwerking hebben op hem dat hij niet in staat is de hem in het kader van de WAO voorgehouden functies te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Gelet hierop stelt de Raad vast dat het Uwv van een juiste maatstaf is uitgegaan.
4.2. Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts Klok en de bezwaarverzekeringsarts Hovy in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellant op een uitkering op grond van de ZW voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat appellant geschikt wordt geacht voor tenminste één van de in het kader van de WAO geduide functies.
4.3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Appellant heeft zijn stelling dat zijn beperkingen ten opzichte van de situatie in 2005 zodanig zijn toegenomen dat hij niet in staat is om de in het kader van de WAO geselecteerde functies te vervullen niet met medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben de toename van de klachten ten opzichte van 2005 niet kunnen objectiveren. Appellant heeft zijn stelling dat een urenrestrictie zou moeten worden aangenomen omdat hij niet full time kan werken evenmin met medische gegevens onderbouwd.
4.4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
NK