ECLI:NL:CRVB:2011:BT7356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering en geschiktheid voor WAO-functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die sinds 1 januari 2003 een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering per 27 november 2005 ingetrokken, omdat appellant niet langer als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellant meldde zich op 13 november 2008 ziek, met klachten van nek- en rughernia, hoofdpijn, oorpijn en psychische klachten. De verzekeringsarts Klok beoordeelde appellant op 30 december 2008 als geschikt voor verschillende functies, wat leidde tot de mededeling dat hij per 5 januari 2009 geen recht meer had op een ZW-uitkering.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 februari 2009, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Hovy. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit op 17 februari 2010 ongegrond, waarbij zij het onderzoek door het Uwv als voldoende zorgvuldig beschouwde.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen ten opzichte van 2005 waren toegenomen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze stelling niet met medische gegevens was onderbouwd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv van een juiste maatstaf was uitgegaan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 12 oktober 2011.