ECLI:NL:CRVB:2011:BT7257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6709 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum Wajong-uitkering en onbekendheid met de regeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 1 december 2010 het beroep van appellante gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv in stand liet. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van haar Wajong-uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 19 juni 2007. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen, ondanks haar eerdere contacten met verschillende hulpverleningsinstanties.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 24 augustus 2011 was appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een bijzonder geval. Appellante had eerder een bijstandsuitkering aangevraagd en had, ondanks haar psychische klachten, de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen moeten kunnen herkennen.

De Raad benadrukte dat onbekendheid met de Wajong-regeling op zich geen reden is om van een bijzonder geval te spreken. Appellante had pas een aanvraag ingediend nadat zij door haar therapeute en advocaat op de mogelijkheid was gewezen. Dit wijst erop dat haar onbekendheid met de regeling haar niet heeft verhinderd om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6709 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 december 2010, 09/2099 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2011. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Bij besluit van 4 september 2008 heeft het Uwv aan appellante met ingang van
19 juni 2007 een Wajong-uitkering toegekend.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar betreft de ingangsdatum van de uitkering. Appellante heeft - kort samengevat - aangevoerd dat zij sinds haar jeugd met verschillende soorten hulpverlening te maken heeft gehad en later met de sociale dienst. Geen van de instanties heeft haar ooit op de mogelijkheid tot het aanvragen van een Wajong-uitkering gewezen. Bij besluit van 12 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 september 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval. Uit de stukken komt naar voren dat appellante wel in staat is geweest om eerder een bijstandsuitkering aan te vragen en zij door derden begeleid is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank had appellante, eventueel met behulp van derden, een Wajong-uitkering kunnen aanvragen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat onbekendheid van het bestaan van een dergelijke uitkering geen reden is om van een bijzonder geval te spreken.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling gehandhaafd dat er wel sprake is van een bijzonder geval. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat uit de voorhanden zijnde medische informatie genoegzaam blijkt dat zij op de datum in geding ernstige psychische klachten kende. Zij werd weliswaar begeleid middels therapie en medische behandeling, maar niet om formaliteiten voor haar te vervullen. Van behandelaars en therapeuten kan niet worden verwacht dat zij het aanvragen van een uitkering bevorderen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In artikel 29, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet. In afwijking hiervan kan op grond van het tweede lid van dit artikel de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen hiervan afwijken.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien betrokkene ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank daartoe heeft vastgesteld en overwogen. Ook de Raad is van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat bij appellante sprake is geweest van onvermogen om tijdig, dan wel eerder een aanvraag in te dienen, gelet op het feit dat zij zich in 1996 al tot de gemeente wendde om een aanvraag te doen voor een bijstandsuitkering. Naar vaste rechtspraak van de Raad levert noch onbekendheid met het bestaan van de Wajong, noch onbekendheid met de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen een bijzonder geval op. De Raad merkt daarbij nog op dat appellante heeft aangegeven dat zij pas een aanvraag om een Wajong-uitkering heeft ingediend nadat haar therapeute en advocaat hadden gewezen op de mogelijkheid voor een Wajong-uitkering. Op dat moment besefte appellante dus dat zij mogelijk voor een uitkering in aanmerking zou kunnen komen. Deze gang van zaken onderstreept dat met name onbekendheid met de wettelijke mogelijkheden appellante in de weg heeft gestaan aan het doen van een tijdige aanvraag.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
CVG