ECLI:NL:CRVB:2011:BT7255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6738 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de AWBZ en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar van appellant tegen een indicatiebesluit van het CIZ. Appellant, die een verstandelijke beperking heeft, had tot en met 31 december 2009 een persoonsgebonden budget (pgb) voor ondersteunende begeleiding. Op 6 oktober 2009 ontving hij een indicatie voor een lagere zorgfunctie, wat financieel nadelig voor hem was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CIZ verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.

De Raad overwoog dat appellant had moeten begrijpen dat de gewijzigde indicatie financieel ongunstig was en dat hij tijdig bezwaar had moeten maken. Appellant stelde dat hij de termijnoverschrijding verschoonbaar achtte, omdat hij wilde afwachten wat de financiële gevolgen van het indicatiebesluit zouden zijn. De Raad oordeelde echter dat deze gedachtegang niet kon leiden tot een doorbreking van de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar. De Raad bevestigde dat het bestreden besluit duidelijk de termijn voor bezwaar vermeldde en dat appellant in verzuim was geweest.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6738 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2010, 10/1370 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 28 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam vader], zijn vader, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Voor appellant is verschenen zijn vader. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Veenendaal en mr. L.M.R. Kater.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant heeft een verstandelijke beperking op grond waarvan aan hem tot en met 31 december 2009 ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoongebonden budget (hierna: pgb) voor ondersteunende begeleiding naar de klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week) is toegekend.
2.2. Bij aanvraag van 19 juli 2009, door CIZ ontvangen op 22 juli 2009, heeft appellant aan CIZ verzocht om hem met ingang van 1 januari 2010 voortgezet te indiceren voor (ondersteunende) begeleiding.
2.3. Bij besluit van 6 oktober 2009, verzonden op 7 oktober 2009, heeft CIZ appellant ingevolge de AWBZ per 1 januari 2010 geïndiceerd voor de - nieuwe - functie begeleiding in klasse 3 voor 4 tot 6,9 uur per week.
2.4. Tegen dat besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2009, door CIZ ontvangen op 18 dan wel 21 december 2009, bezwaar gemaakt.
2.5. Bij besluit van 28 januari 2010 heeft CIZ het tegen het besluit van 6 oktober 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. De rechtsmiddelenclausule onder het indicatiebesluit houdt niet anders in dan dat, indien appellant tegen dat besluit bezwaar wenst te maken, hij verplicht is dit te doen binnen zes weken na verzending van het indicatiebesluit. Nu in het indicatiebesluit is vermeld dat de indicatie wordt verlaagd, had appellant redelijkerwijs kunnen weten dat de gewijzigde indicatie voor hem financieel ongunstig is. Voor zover de gevolgen van het indicatiebesluit appellant niet duidelijk waren, had het op zijn weg gelegen daartegen onverwijld bezwaar te maken en/of zich voor verdere inlichtingen tot CIZ te wenden. Appellant heeft in plaats daarvan de keuze gemaakt het besluit waarbij de hoogte van het pgb is vastgesteld, af te wachten. Volgens vaste rechtspraak is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant dient te komen. CIZ heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep - samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang - herhaald dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar moet worden geacht. Appellant heeft aangegeven dat hij de bewoordingen van de in het besluit van 6 oktober 2009 vermelde rechtsmiddelenclausule niet zo heeft begrepen dat sprake is van een fatale termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij met het maken van bezwaar tegen het indicatiebesluit kon wachten totdat duidelijk was geworden wat de hoogte van het toe te kennen pgb zou zijn.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wet- en regelgeving
6.1. Ingevolge artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
6.2.1. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
6.2.2. Volgens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb wordt een besluit bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht.
6.3. Blijkens het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
6.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Beoordeling
7.1. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
7.2. De Raad is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar moet worden geacht. Hij overweegt daartoe het volgende.
7.3. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, moet in het stelsel van verstrekkingen ingevolge de AWBZ, voor zover dat ziet op zorgfuncties als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, onderscheid worden gemaakt tussen besluiten die betrekking hebben op het indiceren van de benodigde zorg en besluiten die betrekking hebben op het realiseren van de geïndiceerde zorg in de vorm van zorg in natura of een pgb. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 6 augustus 2008 (LJN BE8706).
7.4. Appellant heeft gesteld dat hij meende dat hij tegen het indicatiebesluit pas bezwaar hoefde te maken wanneer zou blijken - uit een nog te nemen besluit met betrekking tot de verlening van een pgb - dat de gestelde indicatie financiële gevolgen zou hebben. Alhoewel de Raad zich deze gedachtengang kan voorstellen, kan dit niet leiden tot doorbreking van het wettelijk systeem van beperkte termijnen voor het aanhangig maken van rechtsmiddelen, dat daarvoor geen ruimte biedt. Het willen afwachten van de financiële consequenties van het indicatiebesluit kan naar het oordeel van de Raad ook niet leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb nu het bestreden besluit duidelijk vermeldt binnen welke termijn bezwaar kon worden gemaakt. Appellant had tegen dat besluit bezwaar kunnen maken en dit bezwaar kunnen intrekken indien het indicatiebesluit geen nadelige financiële consequenties zou blijken te hebben.
Slotoverweging
8. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD