ECLI:NL:CRVB:2011:BT7233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6707 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikendheid van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo en de rol van de echtgenoot in de zorgverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe. Appellante had een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp aangevraagd, die haar was toegekend voor anderhalf uur per week. De Raad oordeelde dat niet is gebleken dat deze voorziening niet toereikend is. De Raad baseert zich op de opvatting van het College dat de echtgenoot van appellante in staat is om een bijdrage te leveren aan het huishouden en gebruikelijke zorg te verlenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de psycholoog De Jong, die aangaf dat de echtgenoot van appellante, ondanks zijn beperkte cognitieve vermogens, voldoende in staat is om huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad concludeert dat de door het College toegekende huishoudelijke hulp op niveau 2 gedurende anderhalf uur per week voldoende is om de zelfredzaamheid van appellante te waarborgen en overbelasting van haar echtgenoot te voorkomen. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Arnhem wordt bevestigd.

Uitspraak

10/6707 WMO + 11/2237 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 december 2010, 10/445 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Roomer.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Aan appellante was vanwege haar beperkingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp voor drie uur per week toegekend.
2.2. Appellante heeft het College op 6 mei 2009 verzocht om de aan haar toegekende voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voort te zetten.
2.3. Naar aanleiding van die aanvraag heeft K. Jacobs, als arts werkzaam voor Van Brederode bv, over deze aanvraag aan het College advies uitgebracht. Geconcludeerd is dat appellante niet in staat is huishoudelijk werk te verrichten. Van haar echtgenoot kan evenwel worden gevergd dat hij de huishoudelijke werkzaamheden gaat overnemen. Er zijn geen aanwijzingen voor dreigende overbelasting van de echtgenoot op grond waarvan dit niet van hem kan worden gevergd. Omdat de echtgenoot nooit huishoudelijk werk heeft verricht, wordt hij geacht dit aan te leren. Ter aanvankelijke ondersteuning van de echtgenoot van appellante heeft het College bij besluit van 14 juli 2009 aan appellante een voorziening toegekend in de vorm van huishoudelijke hulp, niveau 2, voor drie uur per week van 13 juli 2009 tot en met 17 augustus 2009 en voor anderhalf uur per week van 18 augustus 2009 tot en met 30 september 2009. In de bezwaarfase is besloten de huishoudelijke hulp voor de duur van de bezwaarprocedure voort te zetten gedurende anderhalf uur per week.
2.4. Bij besluit van 18 januari 2010 heeft het College het tegen het besluit van 14 juli 2009 gemaakte bezwaar, na een nieuw advies van Van Brederode bv van 27 oktober 2009, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de voorlopige voorziening getroffen dat het College met ingang van de datum van de uitspraak tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar aan appellante huishoudelijke hulp, niveau 2, verstrekt gedurende anderhalf uur per week en bepaald dat het College aan appellante het griffierecht vergoedt. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Van Brederode bv stelt zich op het standpunt dat de echtgenoot van appellante de huishoudelijke werkzaamheden kan aanleren en overnemen. Uit deze adviezen blijkt echter niet dat hiernaar een deugdelijk onderzoek is gedaan. Dat had wel gemoeten gelet op het feit dat de medewerkers van de thuiszorg uitdrukkelijk hebben gewezen op de verminderde cognitie van de echtgenoot van appellante. De adviezen van Van Brederode bv zijn daarom niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en het College had zijn besluiten niet op deze adviezen mogen baseren. Het besluit op bezwaar verdraagt zich daarom niet met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 26, eerste lid, van de Wmo. Met het oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de rechtbank dat uit het tijdens de schorsing van het onderzoek van de rechtbank in opdracht van het College door de psycholoog A.N.M. de Jong, werkzaam bij Lander Werk & Participatie, uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de echtgenoot van appellante in staat moet worden geacht het huishouden te doen, maar dat zijn psychische belastbaarheid onder druk kan komen te staan wanneer zich stressvolle situaties voordoen. Volgens Lander kan een schoon huishouden bijdragen aan het op een goede manier omgaan met spanningen en kan thuishulp een belangrijke buffer zijn om overbelasting te voorkomen. De overname van de huishoudelijke werkzaamheden door de echtgenoot van appellante betekent daarom niet dat appellante in het geheel geen beperkingen meer ondervindt bij het voeren van het huishouden. Gelet daarop acht de rechtbank het redelijk dat appellante in aanvulling op en ter ondersteuning van de door haar echtgenoot verrichte gebruikelijke zorg gedurende anderhalf uur per week hulp bij het huishouden krijgt. Vanwege de verstandelijke problematiek van de echtgenoot is hulp op niveau 2 aangewezen. Vanwege het belang van appellante bij spoedige toekenning van de huishoudelijke hulp treft de rechtbank een voorlopige voorziening.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld per week 3,5 uur huishoudelijke hulp nodig te hebben.
5. Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het College ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaar beslist. Het College heeft aan appellante een voorziening toegekend in de vorm van huishoudelijke hulp, niveau 2, voor anderhalf uur per week van 13 december 2010 tot en met 12 december 2015.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Omvang van het geding
7. De Raad merkt het besluit op bezwaar van 1 februari 2011 aan als een besluit dat op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling moet worden betrokken.
Wet- en regelgeving
8.1.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder maatschappelijke ondersteuning verstaan het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
8.1.2. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om een huishouden te voeren.
8.1.3. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
8.1.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
8.2.1. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo heeft de raad van de gemeente Neder-Betuwe uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Neder-Betuwe 2007 (hierna: Verordening).
8.2.2. Ingevolge artikel 8 van de Verordening kan de door het College te verstrekken huishoudelijke verzorging bestaan uit hulp bij het huishouden in natura dan wel een persoonsgebonden budget (pgb) te besteden aan hulp bij het huishouden.
8.2.3. Op grond van artikel 9 van de Verordening kan een aanvrager voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp in aanmerking worden gebracht als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of een gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.
8.2.4. In artikel 10 van de Verordening is bepaald dat een aanvrager niet in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.
Beoordeling
9. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken dat de door het College aan appellante toegekende voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp, niveau 2, gedurende anderhalf uur per week niet toereikend is. De Raad gaat daarbij uit van de door het College gehuldigde opvatting dat de echtgenoot van appellante geacht kan worden een bijdrage te leveren aan het huishouden en aldus gebruikelijke zorg te leveren. Het College heeft zijn besluitvorming onder meer gebaseerd op het in beroep uitgebrachte rapport van de psycholoog De Jong (Lander) van 23 juli 2010. In dat rapport is aangegeven dat de echtgenoot van appellante, ondanks zijn beperkte cognitieve vermogens, voldoende in staat is om het huishouden te doen. Het is volgens De Jong zeer waarschijnlijk dat wanneer de echtgenoot van appellante in de toekomst onverhoeds wordt geconfronteerd met een stressvolle, belastende situatie de druk relatief snel bij hem zal kunnen oplopen. Er dient daarom te worden gewaakt voor overbelasting. Thuishulp kan echter als een belangrijke buffer dienen om overbelasting te voorkomen en de zelfredzaamheid veilig te stellen. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen De Jong. De Raad overweegt verder geen aanwijzingen te hebben dat de door het College toegekende voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp op niveau 2 gedurende anderhalf uur per week onvoldoende is om te kunnen gelden als de belangrijke buffer die De Jong nodig acht. De grief van appellante faalt daarom.
Slotoverweging
10. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het betekent verder dat het beroep tegen het besluit op bezwaar van 1 februari 2011 ongegrond moet worden verklaard.
11. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 1 februari 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD