ECLI:NL:CRVB:2011:BT7227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2436 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake onbevoegdverklaring en onbehoorlijk bestuur door de minister

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 maart 2010. Appellant had beroep ingesteld tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, met het verzoek om schadevergoeding wegens onbehoorlijk bestuur. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard, omdat appellant geen besluit had ingediend waartegen het beroep was gericht. In hoger beroep betwistte appellant deze onbevoegdverklaring en stelde dat de rechtbank zijn eerdere brieven niet had betrokken in haar uitspraak. Hij voerde aan dat een reorganisatiebesluit uit 1997 onrechtmatig was en dat hij onterecht een aanstelling in schaal 12 was onthouden. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant geen besluit had aangedragen waartegen zijn gronden waren gericht. De gedingstukken die hij had ingediend, waren niet voldoende om aan te tonen dat er een besluit was waartegen beroep kon worden ingesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegekend, omdat er geen termen aanwezig waren volgens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

10/2436 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 maart 2010, 09/4244 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 29 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011. Appellant is verschenen. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij brief van 23 oktober 2009 heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank en hij heeft de rechtbank verzocht te besluiten dat hem een materiële en immateriële schadevergoeding wordt toegekend door de minister. Appellant heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur door de minister ten tijde van zijn aanstelling bij het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
2. De rechtbank heeft zich bij de aangevallen uitspraak onbevoegd verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant geen besluit in geding heeft gebracht waartegen het beroep was gericht, noch heeft de rechtbank uit de aanvullende gronden en het verhandelde ter zitting rechtbank kunnen vaststellen tegen welk besluit of als besluit aan te merken handeling, als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van de minister de gronden van beroep waren gericht.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld te betwijfelen of de rechtbank zijn brieven van 30 oktober 2009 en 10 november 2009, gericht aan de rechtbank, wel in de uitspraak heeft betrokken. Appellant heeft in hoger beroep uiteengezet dat het reorganisatiebesluit, als gevolg waarvan zijn functie [naam functie A] bij het Internationaal Agrarisch Centrum, dienstonderdeel van het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in 1997 is opgeheven, onrechtmatig en onjuist was en ten doel had appellant uit te sluiten. Dit wordt volgens appellant bevestigd door het feit dat de functie [naam functie A] opnieuw is ingesteld nadat hij in 2004 gebruik had gemaakt van de FPU-regeling. Appellant heeft gesteld dat de minister hem tot aan zijn pensionering onrechtmatig een aanstelling in schaal 12 heeft onthouden.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad heeft evenals de rechtbank vastgesteld dat appellant noch in zijn beroepschrift, noch nadat de rechtbank daar uitdrukkelijk naar had gevraagd in de nadere brieven van 30 oktober 2009 en 10 november 2009 die zich onder de gedingstukken bevinden, een besluit heeft genoemd en aan de rechtbank heeft toegestuurd waartegen de gronden van zijn beroep waren gericht. De gedingstukken die appellant aan de rechtbank heeft toegestuurd, hebben weliswaar betrekking op zijn aanstelling destijds bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, maar bezien in samenhang met de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting, kan niet worden vastgesteld tegen welk als besluit aan te merken gedingstuk het beroep was gericht. Voorts heeft appellant het door hem in het beroep bij de rechtbank gestelde onbehoorlijk bestuur door de minister niet nader gespecificeerd tot een handeling die als besluit als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb kon worden aangemerkt.
4.2. Voor zover appellant in hoger beroep heeft gesteld dat zijn gronden zich richten tegen een reorganisatiebesluit van de minister in 1997, heeft de Raad vastgesteld dat uit de gronden van appellant in beroep bij de rechtbank niet kan worden afgeleid dat zijn beroep daartegen was gericht, noch bevindt zich een reorganisatiebesluit onder de door appellant ingezonden gedingstukken.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van S. Werensteijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) S. Werensteijn.
HD