ECLI:NL:CRVB:2011:BT6778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/916 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 december 2010 haar beroep ongegrond had verklaard. De zaak betreft een bezwaar dat appellante had ingediend tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarin haar werd meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling als administratief medewerkster per 1 maart 2010 zou eindigen. Appellante had op 26 februari 2010 bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij van mening was dat zij reeds een vaste aanstelling had verworven op basis van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de bezwaartermijn van zes weken was overschreden, aangezien het bezwaarschrift pas op 26 februari 2010 was ingediend, terwijl de termijn op 19 februari 2010 was geëindigd. De Raad stelde vast dat de inhoudelijke gronden van appellante pas aan de orde konden komen nadat de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift was vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de termijnoverschrijding haar niet kon worden tegengeworpen. De Raad concludeerde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en P.W.J. Hospel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 september 2011.

Uitspraak

11/916 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010, 10/1318 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 29 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 7 januari 2010 is appellante onder andere meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling als administratief medewerkster bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI) per 1 maart 2010 afloopt.
1.2. Namens appellante is bij brief van 26 februari 2010 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaarschrift is blijkens het stempel van de gemeente Amsterdam op 2 maart 2010 door het college ontvangen. Bij het bestreden besluit van 8 april 2010 heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet binnen de voorgeschreven termijn bezwaar is gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat niet van belang is of zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 januari 2010. Er was volgens appellante namelijk reeds eerder van rechtswege op grond van artikel 2.5 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) een vaste aanstelling ontstaan, omdat zij meer dan 36 maanden als administratief medewerkster bij (de rechtsvoorganger van) DWI werkzaam was. Appellantes rechtpositie is dan ook volgens haar niet afhankelijk van het maken van bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2010, maar is van rechtswege ontstaan. In het geval de Raad van oordeel is dat er wel sprake is van een termijnoverschrijding dan acht appellante die overschrijding verschoonbaar vanwege de van rechtswege ontstane rechtspositie.
3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat de door appellante in beroep en in hoger beroep aangevoerde gronden tegen het bestreden besluit de inhoudelijke aspecten van het besluit van 7 januari 2010 betreffen. Reeds eerder heeft de Raad geoordeeld (CRvB 5 januari 2006, 05/3924, LJN AU9290) dat inhoudelijke aspecten van het primaire besluit pas aan de orde kunnen komen nadat de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is vastgesteld.
4.2. Niet in geschil is dat het besluit van 7 januari 2010 aan het adres van appellante is verzonden, terwijl ook niet is betwist dat appellante dat besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn van zes weken is voldaan. Die termijn is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, geëindigd op 19 februari 2010. Nu appellante het bezwaarschrift in ieder geval niet eerder dan op 26 februari 2010 heeft ingediend, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat bij de indiening van het bezwaarschrift de bezwaartermijn is overschreden.
4.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding haar niet kan worden tegengeworpen. Aangezien appellante kennelijk van oordeel was dat er sprake was van een vaste aanstelling, lag het juist voor de hand om, gelet op de inhoud en de verstrekkende gevolgen van het besluit van
7 januari 2010, daartegen binnen de daarvoor aangegeven termijn bezwaar te maken.
Het college heeft dan ook terecht bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD