ECLI:NL:CRVB:2011:BT6758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1427 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de weigering van ziekengeld op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een verzoek heeft ingediend om herziening van de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die als toezichthouder bij een moskee werkte, viel op 4 december 2006 uit vanwege rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft in 2007 vastgesteld dat de appellant weer geschikt was voor zijn werk, maar dit werd door de appellant betwist. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft de appellant in 2008 verzocht om herziening van het besluit van het Uwv, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat zijn klachten niet goed zijn ingeschat en dat de medische verklaring van dr. Saad Benchekroun, die een hernia constateerde, niet is meegewogen door het Uwv. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een verzoek om herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een nieuwe toetsing van het oorspronkelijke besluit. De Raad concludeert dat de verklaring van de radioloog geen nieuwe feiten oplevert die de eerdere beslissing van het Uwv kunnen ondermijnen.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen termen gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is gedaan op 28 september 2011, waarbij de Raad in het openbaar heeft geoordeeld.

Uitspraak

10/1427 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/5864 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is mr. J.W. Menkveld, advocaat te Utrecht, in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Menkveld. Als tolk is opgetreden A. Darkaik.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als toezichthouder bij een moskee. Tengevolge van rugklachten is appellant op 4 december 2006 uitgevallen. Hem is toen een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Bij besluit van 11 april 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij vanaf 12 april 2007 weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn laatst verrichte arbeid. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juli 2008 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 12 december 2008 heeft appellant het Uwv verzocht het besluit van 7 augustus 2007 te herzien en alsnog te bepalen dat hij per 12 april 2007 onverminderd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Als bijlage is bij dit verzoek een verklaring van 1 augustus 2008 van dr. Saad Benchekroun, radioloog te Fes, Marokko, gevoegd.
1.3. Bij besluit van 10 juli 2009 dat is genomen ter vervanging van een eerder besluit van 11 maart 2009 heeft het Uwv besloten niet terug te komen op het gestelde in de beslissing van 7 augustus 2007. Daartoe overwoog het Uwv dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het Uwv het aanvankelijk tegen het besluit van 11 maart 2009 gerichte bezwaar van appellant aangemerkt als gericht tegen het besluit van 10 juli 2009 en dit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 13 juli 2009 ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep heeft appellant wederom betoogd dat zijn klachten worden onderschat. Verder stelt appellant zich op het standpunt dat als het Uwv de door dr. Saad Benchekroun geconstateerde hernia had meegewogen, het Uwv tot geen andere beslissing had kunnen komen dan dat er op de datum in geding nog steeds sprake was van ziekte in de zin van de Ziektewet.
2.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.2. Ter ondersteuning van het verzoek om terug te komen van het besluit van 7 augustus 2007 heeft appellant een beroep gedaan op de verklaring van 1 augustus 2008 van radioloog Benchekroun, waaruit blijkt dat na radiologisch onderzoek op 1 augustus 2008 is geconstateerd dat bij appellant sprake is van een mediane hernia van de discus op L5-S1 en van een uitstulping van de discus op L4-L5. Nu deze verklaring geen medische gegevens bevat die een ander licht werpen op de medische situatie van appellant op de datum in geding, 12 april 2007, kan niet gesproken worden van een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Gezien het vorenstaande kan, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
3.3. Op grond van de overweging in 3.2 is de Raad van oordeel dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL