ECLI:NL:CRVB:2011:BT6625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6436 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2010, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 10 maart 2010 besloten om niet terug te komen van een eerder besluit van 16 april 2002, waarin de WAO-uitkering van appellante werd beëindigd omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Houtsma, heeft in hoger beroep nieuwe medische rapporten ingediend, waaronder een rapport van psychiater A.R. Hertroijs, waarin werd gesteld dat appellante op 15 november 2001 leed aan een ernstige depressieve stoornis. Het Uwv voerde verweer en stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het terugkomen van het besluit rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2011 werd de zaak behandeld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het rapport van Hertroijs niet als nieuw feit kon worden beschouwd, maar slechts een nadere beoordeling van reeds bekende feiten was. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek van appellante had afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die het verzoek konden rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.

Uitspraak

10/6436 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2010, 10/1425 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. K. Houtsma, advocaat, hoger beroep in. Appellante lichtte het hoger beroep verder toe in een brief van 7 augustus 2011.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 24 augustus 2011. Appellante verscheen met de bijstand van mr. Houtsma. Mr. P.J. Reith vertegenwoordigde het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 10 maart 2010 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit om niet terug te komen van zijn besluit van 16 april 2002.
2.1. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
2.2. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
2.3. Het Uwv beëindigde met zijn besluit van 16 april 2002 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 25 november 2001, omdat zij vanaf die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte daartegen bezwaar, dat het Uwv ongegrond verklaarde. Het daartegen gerichte beroep verklaarde de rechtbank ongegrond en de Raad bevestigde die uitspraak met zijn uitspraak van 7 maart 2007, LJN BA0186.
2.4. Met een brief van 23 juli 2009 verzocht appellante aan het Uwv om terug te komen van zijn besluit van 16 april 2002. Appellante beroept zicht daarbij op een op haar verzoek opgesteld rapport van psychiater A.R. Hertroijs van 4 juli 2009. Hertroijs heeft appellante op 23 juni 2009 onderzocht en concludeert dat appellante op 15 november 2001 leed aan een ernstige depressieve stoornis en een ernstige therapie resistente ongedifferentieerde somatoforme stoornis als gevolg waarvan geen duurzaam benutbare (de Raad begrijpt:) arbeidsmogelijkheden had.
2.5. De verzekeringsarts concludeert in zijn rapport van 10 december 2009 dat op 25 november 2001 geen sprake was van een ernstige depressie. Uit de gegevens van de appellante destijds behandelende psychotherapeut van 15 juli 2002 komt naar voren dat hij appellante tot augustus 2001 behandelde in verband met een chronische pijnstoornis, gebonden aan zowel psychische factoren, als een somatische aandoening, depressieve stoornis met vitale kenmerken, deels in remissie en persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken. Bij de keuring door de verzekeringsarts in 2001 bleek appellante in staat haar huishouding zelf te doen en sociale contacten te onderhouden. De klachten zijn dan in vergelijking tot het verleden afgenomen en appellante maakt geen emotionele indruk. De verzekeringsarts noemt de situatie een lichte depressie met rouwverwerking in remissie. Er volgt in 2002 een nieuwe medische keuring nadat appellante zich ziek meldde. Ook dan geeft de verzekeringsarts aan dat sprake is van een depressie in remissie, dat appellante in staat is om licht huishoudelijk werk te doen en sociale contacten onderhoudt met vriendinnen, die appellante helpen met zware huishoudelijke werkzaamheden. Ook dan uit appellante geen ernstige depressieve klachten, maar spier- en gewrichtsklachten (fibromyalgie).
3.1. Het Uwv weigert om terug te komen van zijn besluit van 16 april 2002, omdat nieuwe feiten of omstandigheden, waaruit blijkt dat dit besluit onjuist is, ontbreken.
3.2. Appellante herhaalt onder verwijzing naar de ingezonden medische rapporten dat zij op 25 november 2001 arbeidsongeschikt is.
4.1. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan het volgende toe.
4.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die dat terugkomen kunnen rechtvaardigen.
4.3. De verzoeker moet de eventuele nieuwe feiten of omstandigheden op een voldoende wijze naar voren te brengen. Naarmate er sinds de eerdere beslissing meer tijd is verstreken, zal de verzoeker meer en/of duidelijker gegevens aan het bestuursorgaan dienen te verschaffen.
4.4. Appellante beroept zich op het rapport van Hertroijs. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat het daarbij niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het rapport van Hertroijs is weliswaar nieuw, maar kan op zichzelf genomen niet worden beschouwd als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid in vorenomschreven zin. Zo’n rapport kan wel zodanige feiten en omstandigheden bevatten, maar dat is hier niet het geval. De visie van Hertroijs is namelijk niet terug te voeren op nieuw gebleken feiten of omstandigheden, maar berust uitsluitend op een nadere beschouwing en beoordeling door die arts van de reeds bekende feiten.
4.5 Daarmee was het Uwv bevoegd het verzoek van appellante op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
NW