ECLI:NL:CRVB:2011:BT6574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3923 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsverlening en verrekening van inkomen uit arbeid en studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de bijstandsverlening aan appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de bijstand van appellant gewijzigd, omdat zijn partner, [naam], inkomen uit arbeid en studiefinanciering ontving. Dit inkomen overschreed de bijstandsnorm voor gehuwden, waardoor het College besloot het inkomen boven de norm in mindering te brengen op de bijstand van appellant. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het bezwaar ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het onredelijk is om bij de verrekening van het inkomen van zijn partner geen rekening te houden met de studiekosten die zij maakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat artikel 32, derde lid, van de WWB een dwingendrechtelijke bepaling is die geen ruimte biedt voor het in aanmerking nemen van studiekosten bij de verrekening van het inkomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen sprake is van onredelijke hardheid.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de eerdere uitspraak. Er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien de Raad geen aanleiding ziet voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2011.

Uitspraak

09/3923 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Amsterdam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2009, 08/4431 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het College de bijstand van appellant gewijzigd voortgezet met ingang van 6 februari 2007. Daarbij is overwogen dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [n[naam] (hierna: [naam]), dat [naam] geen recht heeft op bijstand en dat appellant in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Voorts is overwogen dat [naam] sinds 6 februari 2007 inkomsten uit arbeid heeft en dat deze inkomsten samen met het inkomen uit studiefinanciering van [naam] en de bijstand van appellant hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Op de bijstand van appellant wordt het inkomen boven de norm voor gehuwden in mindering gebracht.
1.3. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de verrekening van het inkomen van [naam] met de bijstand van appellant is gebaseerd op artikel 32, derde lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 25 september 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het van een onredelijke hardheid getuigt om bij de verrekening van het inkomen uit de studiefinanciering van [naam] geen rekening te houden met de kosten die [naam] voor haar studie heeft gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 32, derde lid, van de WWB is bepaald dat indien een van de gehuwden geen recht heeft op algemene bijstand, zijn inkomen slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat artikel 32, derde lid, van de WWB een dwingendrechtelijke bepaling is die niet de mogelijkheid biedt om bij de verrekening van het inkomen van [naam] rekening te houden met de kosten die zij voor haar studie heeft gemaakt.
4.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad voorts geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de bijstand van appellant met ingang van 6 februari 2007 te herzien in die zin dat alsnog rekening wordt gehouden met het inkomen van [naam] overeenkomstig het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de WWB. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat bij de toepassing van artikel 32, derde lid, van de WWB ingevolge artikel 33, tweede lid, van de WWB het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking wordt genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud waarnaar deze is berekend. Blijkens de toelichting op deze bepaling (TK 28 870 2002-2003, nr. 3, p. 61) wordt hiermee onder meer bereikt dat de in de studiefinanciering begrepen tegemoetkoming voor directe studiekosten buiten beschouwing blijft. Gelet daarop is van een onredelijke hardheid zoals appellant heeft betoogd, geen sprake.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R.L.G. Boot.
HD