ECLI:NL:CRVB:2011:BT6547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-159 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de ZW-uitkering van een postbezorger na herbeoordeling van de geschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die werkzaam was als postbezorger. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad werd bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv nader onderzoek heeft gedaan naar de werkzaamheden die appellante heeft verricht voor haar ziekmelding. Op basis van dit onderzoek is de functie van postbezorger als maatstaf arbeid aangemerkt. De Raad oordeelde dat appellante in staat was om deze functie te vervullen, omdat zij geen zware pakketten hoefde te sjouwen en zelf kon bepalen wanneer zij haar werkzaamheden verrichtte, inclusief het nemen van rustpauzes tijdens de bezorgronde.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de intrekking van de uitkering met ingang van 14 september 2007 had gehandhaafd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de functie van postbezorger ten onrechte als maatstaf arbeid was aangemerkt, omdat zij deze werkzaamheden slechts kortstondig had verricht. Zij stelde dat de functie van telefoniste/receptioniste, die zij eerder had vervuld, als maatstaf had moeten gelden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de functie van postbezorger in beginsel als maatstaf arbeid geldt, omdat appellante deze functie recentelijk had uitgevoerd.

De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellante per 14 september 2007 in staat was om de functie van postbezorger te vervullen. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn gehoord tijdens de zitting op 17 augustus 2011.

Uitspraak

11/159 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 november 2010, 10/368 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2011.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Kleij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad verwijst voor een uitgebreid overzicht van de relevante feiten naar zijn uitspraak van 30 september 2009, LJN BJ9662. Daarbij heeft de Raad onder meer het besluit van het Uwv van 16 oktober 2007 vernietigd, waarbij de intrekking van de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 14 september 2007 was gehandhaafd. Naar het oordeel van de Raad was niet voldoende onderzocht en gemotiveerd waarom uitzondering was gemaakt op de regel dat onder ‘zijn arbeid’ de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid wordt verstaan.
1.2. Ter uitvoering van de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad heeft een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv nader onderzoek gedaan naar de aard van de werkzaamheden die appellante laatstelijk voor haar ziekmelding per 27 maart 2007 heeft verricht. Op basis daarvan is de functie van postbezorger bij Koninklijke TGP Post B.V. aangemerkt als de maatstaf arbeid. Bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante op de datum in geding, 14 september 2007, geschikt was om die functie te verrichten. Dit heeft geleid tot het thans bestreden besluit van
20 januari 2010 waarbij het Uwv de intrekking van de uitkering op grond van de ZW met ingang van 14 september 2007 heeft gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 20 januari 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding tot twijfel aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts over de medische situatie van appellante op de datum in geding en overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom appellante in staat geacht kon worden om met haar beperkingen de werkzaamheden als postbezorger te vervullen.
3. Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de functie van postbezorger ten onrechte is aangemerkt als maatstaf arbeid, omdat zij die werkzaamheden slechts kortstondig heeft verricht. Volgens appellante had de functie van telefoniste/receptioniste die zij van 15 december 2003 tot en met 2 april 2004 heeft vervuld als maatstaf arbeid genomen moeten worden. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij per 14 september 2007 voor beide functies ongeschikt was. Zij kon de functie van postbezorger slechts verrichten met hulp van anderen bij het laden van de pakketten post in haar fietstas en door tijdens de bezorgronde tussentijds thuis te rusten.
4.1. In zijn uitspraak van 29 september 2010, LJN BN8717 heeft de Raad overeenkomstig vaste jurisprudentie bepaald dat, indien een betrokkene na een afschatting in enig werk heeft hervat, in beginsel de hoofdregel geldt dat dit laatst verrichte werk als maatstaf arbeid geldt, behoudens uitzonderingen zoals bijvoorbeeld in het geval betrokkene heeft hervat in werk dat ongeschikt voor hem is.
4.2. Omdat appellante het laatst heeft gewerkt als postbezorger heeft die functie in beginsel te gelden als de maatstaf arbeid. Appellante heeft dat werk gedaan van 7 tot en met 24 december 2004, van 1 tot en met 31 december 2005 en op
20 januari 2006. Deze periodes zijn niet zodanig kort, dat niet van een reële arbeidsprestatie sprake was en om die reden aanleiding bestond om een andere functie aan te merken als maatstaf arbeid. Verder is de Raad niet gebleken dat appellante destijds ongeschikt was voor de werkzaamheden van postbezorger.
4.3. Uitgaande van de functie van postbezorger als maatstaf arbeid heeft het Uwv zich op basis van de rapportages van zijn bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts terecht op het standpunt gesteld dat appellante per 14 september 2007 in staat was om die functie te vervullen. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellante geen (te) zware pakketten post behoefde te sjouwen, omdat, naar ter zitting is gebleken, medewerkers van het sorteercentrum haar fietstassen vulden. Ook het feit dat appellante tijdens de bezorgronde thuis rust nam duidt niet op ongeschiktheid van appellante voor die functie, gezien het feit dat appellante binnen bepaalde grenzen zelf kon bepalen wanneer en hoe zij haar werkzaamheden verrichtte.
4.4. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL