de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 november 2009, 09/2823 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 23 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K Houtsma, advocaat te Roermond, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Namens appellant is verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is niet verschenen.
1. Betrokkene, geboren [in] 1979, heeft vanaf 7 mei 1997 tot 14 maart 2005 een uitkering ingevolge - vanaf 1 januari 1998 - de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) ontvangen. Zowel het bezwaar tegen de intrekking van die uitkering met ingang van 14 maart 2005 als het beroep tegen het op bezwaar genomen besluit van 4 mei 2005, is ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 februari 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep de betreffende uitspraak van de rechtbank bevestigd. In die procedure is echter naar voren gekomen dat appellant nog geen beslissing heeft genomen op het op 4 juni 2005 - met een verwijzing naar de zogeheten motie-Vendrik - door betrokkene ingediende verzoek om herziening van de intrekking per 14 maart 2005. Op 14 maart 2008 heeft betrokkene een herkeuring gevraagd in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2.1.1. Bij besluit van 20 oktober 2008 heeft appellant beslist op de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid en heeft betrokkene in aanmerking gebracht voor een WAJONG-uitkering per 14 maart 2007, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
2.1.2. Betrokkene heeft zich niet kunnen verenigen met de ingangsdatum van de uitkering en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2008.
2.2. Bij besluit van 11 maart 2009 is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit van 11 maart 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft zij overwogen dat appellant heeft aangegeven van mening te zijn dat er per eerdere datum sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid maar nu er pas op 14 maart 2008 een aanvraag is gedaan, de uitkering niet eerder in kan gaan dan per 14 maart 2007. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid. Uit de in overweging 1 genoemde uitspraak van de Raad kan worden afgeleid dat betrokkene in afwachting is geweest van een herkeuring en dat appellant daar niet tijdig op heeft beslist. Er was voor betrokkene geen onmiddellijke aanleiding om nog een afzonderlijke aanvraag in te dienen gelet op alle overige nog lopende procedures.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzoek om herziening van 4 juli 2005 duidelijk gericht is op de intrekking van de WAJONG-uitkering per 14 maart 2005. Op dit verzoek is alsnog op 10 maart 2009 beslist. Dat staat los van de in de onderhavige kwestie aan de orde zijnde ingangsdatum naar aanleiding van een toename van de arbeidsongeschiktheid per 1 december 2005. Het verzoek om herkeuring vond plaats op 14 maart 2008. De herziening is ingegaan één jaar voor die datum. Dat betrokkene de uitkomst van de andere procedures wilde afwachten, vormt geen aanleiding om van die voor de ingangsdatum van een WAJONG-uitkering geldende hoofdregel af te wijken.
5. De Raad is met appellant van oordeel, dat er sprake is van twee verschillende aanvragen. De eerste aanvraag betreft het verzoek om herziening van 4 juni 2005, gericht tegen de intrekking van de WAJONG-uitkering per 14 maart 2005. De tweede aanvraag is het verzoek om herkeuring van 14 maart 2008 vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid vanaf 1 december 2005. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de WAJONG kan de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het onderhavige geval er geen reden is af te wijken van deze hoofdregel. Evenmin ziet de Raad in dat het wachten op de beslissing op het verzoek om herziening eraan in de weg heeft gestaan in een eerder stadium toegenomen arbeidsongeschiktheid te melden. Ten slotte merkt de Raad op dat voor de stelling van betrokkene dat zijdens appellant in (een) telefonisch(e) contact(en) met betrokkene zou zijn meegedeeld dat er geen herbeoordeling in de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, welke dan ook, hangende het hoger beroep tegen de intrekking van de WAJONG-uitkering zou plaatsvinden, in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten (bijvoorbeeld in de vorm van telefoonnotities) zijn te vinden.
6. Uit rechtsoverweging 5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.