de erven van [Betrokkene], laatst wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 september 2009, 08/987 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
het Dagelijks Bestuur van Wedeo (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 29 september 2011
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: besluit 1).
Betrokkene heeft schriftelijk uiteengezet dat hij zich niet met besluit 1 kan verenigen.
Betrokkene is hangende het hoger beroep overleden. Appellanten zetten het geding voort.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2011. Namens appellanten is betrokkenes schoonzoon [naam zoon] verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat te Zolle.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op de aanvraag van betrokkene hem een tegemoetkoming toe te kennen op grond van de zogeheten 1%-ziektekostenregeling over het tijdvak van 1 september 2006 tot en met 31 augustus 2007 is afwijzend beslist. Na bezwaar is die afwijzing gehandhaafd bij besluit van 14 mei 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat dat besluit onbevoegd was genomen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Zij heeft tot slot bepaald dat het griffierecht aan betrokkene vergoed moet worden en zij heeft overwogen dat er geen aanleiding was voor vergoeding van de kosten van de door [naam zoon] aan betrokkene verleende rechtsbijstand.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen overweegt de Raad als volgt.
3.1.1. Omdat hangende het door betrokkene ingestelde hoger beroep het bestuur besluit 1 heeft genomen, waarbij het bestuur het bestreden besluit heeft ingetrokken, treft het hoger beroep doel. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
3.2. Het beroep tegen besluit 1.
3.2.1. Omdat het bestuur met besluit 1 niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene, wordt betrokkene geacht beroep te hebben ingesteld tegen besluit 1. Bij dat besluit heeft het bestuur niet alleen het bestreden besluit ingetrokken. Het bestuur heeft ook alsnog toepassing gegeven aan de 1%-ziektekostenregeling en heeft wegens de vertraagde uitbetaling van de tegemoetkoming rente vergoed. Het heeft daarbij, zoals later is medegedeeld, abusievelijk te hoge rentetarieven gehanteerd, maar het bestuur heeft ervan afgezien de teveel betaalde rente terug te vorderen.
3.2.2. De Raad acht de door het bestuur toegekende tegemoetkoming juist vastgesteld.
In het bijzonder is de Raad van oordeel dat het bestuur het juiste inkomen van betrokkene in aanmerking heeft genomen. Het bestuur heeft de door betrokkene feitelijk in het aanvraagtijdvak genoten inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij Wedeo tot uitgangspunt gekozen. Dat spoort met de in het Interne Richtlijnen Besluit nr. 225
(1%-ziektekostenregeling) opgenomen verwijzing naar de (oude) Algemene burgerlijke pensioenwet, waarin het gaat om inkomsten in geld die de ambtenaar ter zake van zijn dienstverhouding ontvangt. De Raad volgt dus niet betrokkenes standpunt dat de op zijn salarisafschriften vermelde bedragen van Abp-basispensioen de grondslag hadden moeten zijn. Weliswaar wordt in artikel 7:25:2 (oud) van de CAR/UWO verwezen naar het inkomensbegrip uit het pensioenreglement ABP, maar de Raad acht het aanvaardbaar dat het bestuur is uitgegaan van de feitelijk in de aanvraagperiode van twaalf maanden genoten inkomsten en niet van een tot een jaarbedrag te herleiden inkomen, als bedoeld in het pensioenreglement. Dat laatste doet immers geen recht aan de omstandigheid dat het hier om een aanvraagperiode van 12 opeenvolgende maanden en niet om een kalenderjaar gaat. Met het door betrokkene bepleite hanteren van de bedragen van Abp-basispensioen wordt niet alleen niet aangesloten bij de aanvraagperiode, maar die bedragen komen bovendien niet overeen met het tot een jaarbedrag te herleiden inkomen.
3.2.3. Nu het bestuur naast de tegemoetkoming een hogere rente heeft vergoed dan was vereist, kan de Raad slechts concluderen dat betrokkene met de betaling van € 469,97 niet tekort is gedaan.
3.2.4. De Raad kan betrokkene niet volgen in zijn standpunt dat hier sprake zou zijn van een handelen tegen beter weten in, wat daarvan hier overigens ook de betekenis zou zijn.
3.2.5. Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om het bestuur niet te veroordelen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Onder die omstandigheden gaat het verzoek van betrokkene om vergoeding, alsnog, van de kosten van de aanwezigheid van een deskundige ter zitting bij de rechtbank, buiten de omvang van het geding. De Raad merkt op dat bij die zitting niet een deskundige aanwezig is geweest; de heer [naam zoon] was blijkens het proces-verbaal aanwezig als raadsman van betrokkene.
3.2.6. Het verzoek van betrokkene om vergoeding van rente over het terug te ontvangen griffierecht in hoger beroep moet worden afgewezen. Volgens vaste rechtspraak
(CRvB 7 juli 2004, LJN AQ5516) heeft de wettelijke regeling betreffende het griffierecht een exclusief en limitatief karakter. Er is niet voorzien in een vergoeding van rente over betaald griffierecht.
4. De Raad ziet aanleiding het bestuur met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellanten begroot op € 12,20 aan reiskosten van de gemachtigde.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 ongegrond;
Veroordeelt het bestuur tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag € 12,20;
Bepaalt dat het bestuur aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 223,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en H.C.P. Venema en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.