ECLI:NL:CRVB:2011:BT6117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3348 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens plichtsverzuim door misbruik van toegangspasjes en tankpas

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade is ontslagen wegens plichtsverzuim. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 september 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellant, die sinds 1985 werkzaam was bij de gemeente, kreeg de disciplinaire straf van ontslag opgelegd vanwege misbruik van toegangspasjes voor parkeergarages, het niet naleven van instructies voor het gebruik van een tankpas en het zonder toestemming meenemen van een werkbusje naar huis. De Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde straf van onmiddellijk ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. De appellant had toegangspasjes misbruikt door deze te gebruiken op momenten dat hij geen dienst had en had geprobeerd bewijsstukken te vernietigen. Ook werd hem verweten dat hij zijn ex-vrouw en partner onrechtmatig gebruik liet maken van parkeerontheffingen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het gebruik van de parkeerontheffingen door zijn ex-vrouw. Daarnaast was er onvoldoende bewijs dat hij toestemming had gekregen om het werkbusje mee naar huis te nemen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de gedragingen van de appellant plichtsverzuim opleverden en dat de disciplinaire maatregel gerechtvaardigd was.

Uitspraak

10/3348 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2010, 09/1124 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (hierna: college)
Datum uitspraak: 15 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A. Martens, werkzaam bij de gemeente Kerkrade (hierna: gemeente).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1985 werkzaam bij de gemeente, laatstelijk in de functie van [naam functie]. Bij besluit van 26 februari 2008 is appellant, met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) in verbinding met artikel 16:1:2, eerste lid, van de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) met ingang van 1 maart 2008 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Het ontslag is na bezwaar van appellant gehandhaafd bij besluit van 3 juni 2009 (hierna: bestreden besluit). Appellant wordt verweten dat hij misbruik heeft gemaakt van voor de dienst verstrekte toegangspasjes voor parkeergarages en van parkeerontheffingen, waarbij hij heeft geprobeerd nader onderzoek naar zijn persoon te voorkomen en bewust bewijsstukken heeft vernietigd, laten vernietigen, dan wel achtergehouden, voorts dat hij in strijd heeft gehandeld met de instructies voor het gebruik van de aan hem verstrekte tankpas en dat hij zonder toestemming het werkbusje meermaals mee naar huis heeft genomen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4. De toegangspasjes voor de parkeergarages.
4.1. Het college verwijt appellant dat hij misbruik heeft gemaakt van aan hem verstrekte toegangspasjes voor de parkeergarages Wijngracht en Orlando en dat hij F, een bij de gemeente werkzame ambtenaar, een toegangspas zou hebben verstrekt, terwijl F niet gerechtigd was tot het gebruik van een dergelijke toegangspas. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van misbruik van de pasjes door appellant. Uit de registratie van de pasjes blijkt dat de pasjes met de nummers 37, 141 en 209 regelmatig zijn gebruikt op momenten dat appellant geen dienst had. Tevens blijkt uit die registratie dat de pasjes meermalen langdurig zijn gebruikt. De registratie van de (opvolgende) pasjes 37 en 209 voor de parkeergarage Wijngracht laat zien dat veelvuldig gedurende een tijdsbestek variërend tussen de zeven en tien uur een auto in die garage is geparkeerd en de registratie van pasje 141 voor de parkeergarage Orlando laat zien dat daar veelvuldig een auto langer dan een dag geparkeerd heeft gestaan. Een dergelijk gebruik is niet te verenigen met het doel waarvoor de pasjes zijn verstrekt.
4.2. Appellant kan worden gevolgd in zijn standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat hij zelf gebruik heeft gemaakt van de in 3.1.1 genoemde pasjes. De Raad acht het ook onaannemelijk dat appellant zelf gebruik heeft gemaakt van die pasjes. Appellant kan tevens worden gevolgd in zijn standpunt dat het aannemelijk is dat zijn ex-vrouw gebruik heeft gemaakt van de pasjes. De Raad acht het echter zeer onwaarschijnlijk dat dit zonder toestemming en buiten medeweten van appellant zou zijn gebeurd. Appellant heeft de pasjes lopende het onderzoek op 27 november 2007 geblokkeerd vanwege mogelijk misbruik door zijn ex-vrouw. Als appellant dat misbruik had willen voorkomen, dan had hij de pasjes direct in december 2006 kunnen (en moeten) blokkeren.
4.3. Op 27 november 2007 heeft appellant niet alleen de op zijn naam staande pasjes geblokkeerd, maar ook zijn aan die pasjes gekoppelde gegevens, zoals zijn naam, verwijderd. Gelet op het feit dat appellant op 26 november 2007 was uitgenodigd voor een gesprek een dag later over onder meer de toegangspasjes voor de parkeergarages, heeft het college op goede gronden de conclusie kunnen trekken dat appellant heeft geprobeerd nader onderzoek naar zijn persoon te voorkomen.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de afgelegde verklaringen over de verstrekking van een toegangspas aan F niet met voldoende zekerheid kan worden opgemaakt dat het appellant is geweest die die toegangspas heeft verstrekt. Op dit punt valt geen plichtsverzuim aan te nemen.
5. De parkeerontheffingen.
5.1. Het college verwijt appellant dat hij misbruik heeft gemaakt van de aan hem verstrekte parkeerontheffingen door zijn ex-vrouw en zijn partner gebruik te laten maken van deze parkeerontheffingen. Het gaat om een aan appellant verstrekte parkeerontheffing voor de Volkswagen Golf, die met de parkeerpasjes is achtergebleven in de Golf waarvan zijn ex-partner gebruik maakt, en om een in juni 2007 aan appellant op zijn verzoek verstrekte parkeerontheffing voor een Alfa Romeo en een Renault Twingo. Het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt op dit punt wijkt niet alleen op onderdelen af van de eerdere verklaringen die hij heeft gegeven, maar is ook inhoudelijk onnavolgbaar. Niet van belang is of de parkeerontheffing voor de Golf op aanvraag is verstrekt. Appellant had de parkeerontheffing voor de Golf op het moment dat alleen zijn ex-vrouw nog de beschikking had over de Golf moeten inleveren, of op andere wijze moeten zorgen dat de parkeerontheffing voor de Golf zou worden ingetrokken. Dat heeft appellant nagelaten en daarmee heeft hij bewust het risico genomen dat zijn ex-vrouw onrechtmatig gebruik zou maken van de parkeerontheffing.
5.2. De stelling dat appellant niet wist dat zijn partner gebruik maakte van de parkeerontheffing is ongeloofwaardig. Daarbij is van belang dat de parkeerontheffing voor de Alfa Romeo en de Renault uit één fysiek document bestaat, een document dat aanwezig moet zijn in de auto waarmee appellant naar het werk komt en niet in de auto waarin de partner rijdt.
Vastgesteld is overigens ook dat de Golf en de Alfa zijn gesignaleerd met alleen de parkeerontheffing achter de voorruit van de auto op parkeerplaatsen waar op die momenten voor het parkeren moest worden betaald.
5.3. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de verklaringen van verschillende medewerkers van de gemeente dat appellant in augustus 2007 opdracht heeft gegeven tot het maken van foto’s van privéauto’s met een parkeerontheffing achter de voorruit, dat toen ook foto’s zijn gemaakt van de auto’s die in gebruik zijn bij zijn ex-vrouw en zijn partner en dat die foto’s door toedoen van appellant zijn verdwenen. Dusdoende heeft het college appellant terecht het verwijt gemaakt dat hij bewijsstukken heeft vernietigd, heeft laten vernietigen, dan wel heeft achtergehouden.
6. De tankpas.
6.1. Voor de Raad staat in voldoende mate vast dat de regels betreffende het gebruik van de door de gemeente verstrekte tankpas duidelijk waren en dat appellant in strijd met die regels niet al zijn tankbonnen heeft ingeleverd, op tankbonnen niet altijd de kilometerstand, het kenteken van zijn voertuig en zijn handtekening heeft vermeld, super 98 benzine heeft getankt en gebruik heeft gemaakt van jerrycans. Tegenover de stelling van appellant dat hij benzine moest tanken in jerrycans om de bij de gemeente in gebruik zijnde scooters van benzine te voorzien, staan de verklaringen van diverse gebruikers van die scooters dat zij zelf verantwoordelijk waren voor het aftanken van de scooters. Bovendien bleek tijdens een clusteroverleg in november 2007, waar vrijwel iedereen aanwezig was, dat niemand ervan op de hoogte was dat voor het bijvullen van de scooters gebruik werd gemaakt van jerrycans.
7. Het werkbusje.
7.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat vast dat appellant de werkbus mee naar huis nam. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college wel voldoende heeft gemotiveerd waarom ook op dit punt het bezwaar ongegrond is verklaard. Het college heeft erkend dat het bij uitzondering, zoals bij kermis, geoorloofd was het werkbusje mee naar huis te nemen. Appellant heeft echter niet alleen bij uitzondering, maar regelmatig het werkbusje mee naar huis genomen. De verklaringen die daarover zijn afgelegd, zijn naar het oordeel van de Raad overtuigend. De Raad heeft ook geen twijfel aan de verklaring van de voormalig leidinggevende van appellant dat hij appellant voor een dergelijk meer dan incidenteel gebruik nimmer toestemming heeft gegeven.
8. De voorgaande overwegingen hebben de Raad tot de slotsom gebracht dat, met uitzondering van het verstrekken van een toegangspas aan F, vaststaat dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op en naar het oordeel van de Raad is de opgelegde straf van onmiddellijk ontslag niet onevenredig aan de ernst van dat plichtsverzuim. Het college heeft terecht bij de oplegging van de straf betrokken dat appellant zowel intern, gelet op zijn begeleidende taken, als extern, in zijn hoedanigheid van marktmeester, een voorbeeldfunctie vervulde en voorts dat appellant al eerder een disciplinaire straf is opgelegd vanwege verduistering van een computerbeeldscherm. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C. Nijholt.
HD