ECLI:NL:CRVB:2011:BT5835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4650 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het college om terug te komen van een ontslagbesluit wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek van de appellant om terug te komen van een eerder ontslagbesluit werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 september 2011 uitspraak gedaan. De appellant, die voorheen als marktmeester werkte, had in verband met arbeidsongeschiktheid op 10 september 2008 ontslag aangevraagd. Dit ontslagverzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam goedgekeurd. Later, op 8 december 2008, verzocht de appellant het college om terug te komen op dit ontslagbesluit, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of er sprake was van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een heroverweging van het ontslagbesluit rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de enkele stelling van de appellant dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen bij het indienen van het ontslagverzoek, onvoldoende was om te spreken van een novum. De psychiater M. Kazemier had in een rapport gesteld dat de appellant in staat was zijn wil te bepalen, wat de Raad als een belangrijk punt beschouwde. De Raad oordeelde dat het ontslagverzoek van de appellant kon worden herleid tot een in vrijheid genomen beslissing, aangezien hij dit verzoek meerdere keren had gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Er waren geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 september 2011.

Uitspraak

10/4650 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2010, 09/3972 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 15 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Konijnendijk en A. Koene, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In verband met arbeidsongeschiktheid was appellant, die voorheen werkzaam was als marktmeester, overgeplaatst naar de afdeling Re-integratie van de dienst Stadstoezicht. Aan appellant is op zijn verzoek bij besluit van 10 september 2008 - met onmiddellijke ingang - ontslag verleend.
1.2. Op 8 december 2008 heeft appellant het college verzocht - wat betreft de financiële gevolgen - van dat ontslagbesluit terug te komen. Het college heeft dat verzoek afgewezen. Na bezwaar is die afwijzing gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2009 (hierna: bestreden besluit), zij het dat de ingangsdatum van het ontslag alsnog is bepaald op 9 december 2008. Het college heeft daarbij acht geslagen op een door hem aan de psychiater M. Kazemier gevraagd rapport. Daarin heeft die deskundige geoordeeld dat appellant in de relevante periode in staat was zijn wil te bepalen. Tevens heeft de deskundige gesteld dat appellant niet in staat was de consequenties op langere termijn van zijn verzoek om ontslag juist in te schatten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad is van oordeel dat hier sprake is van een weigering van het college terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden ontslagbesluit van 10 september 2008. De toetsing van een dergelijke weigering is in eerste instantie beperkt tot het beantwoorden van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden (hierna: novum).
3.2. De enkele stelling van appellant dat hij bij het doen van zijn verzoek om ontslag niet in staat was zijn wil te bepalen, is onvoldoende om een novum aanwezig te achten. In het rapport van de psychiater Kazemier ziet de Raad een dergelijk novum evenmin vervat. Het onder 1.2 weergegeven standpunt van deze deskundige dat appellant de gevolgen van zijn verzoek op langere termijn niet kon overzien, doet immers niet af aan het duidelijke oordeel dat appellant ten tijde van zijn ontslagverzoek in staat was zijn wil te bepalen. Voor dat oordeel dat het ontslagverzoek van appellant kan worden herleid tot een in vrijheid genomen beslissing, ziet de Raad bovendien aanknopingspunten in de omstandigheid dat appellant zijn ontslagverzoek tot driemaal toe, zowel mondeling als schriftelijk heeft gedaan en dat appellant bij zijn herhaalde verzoek van 16 september 2008 nog heeft geschreven dat hij dan de kans verkrijgt “om met bewijzen tegen de gemeente Rotterdam naar buiten te treden”.
3.3. Uitgaande van het ontbreken van een novum kan, gelet op hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het college niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte houdbaar is. Nu ook de rechtbank in haar aangevallen uitspraak tot dat oordeel is gekomen, komt die uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C. Nijholt.
HD