[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 mei 2010, 09/1596 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 september 2011
Namens appellant heeft mr. A.T. Bosch, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, gevestigd te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de door de rechtbank als deskundige geraadpleegde prof. dr. C.W.R.J. Cremers, kno-arts, op 11 januari 2011 gereageerd op een rapport van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen van 21 april 2010.
Vervolgens hebben partijen nadere reacties ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bosch. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Appellant heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 26 juni 2007 ziek gemeld wegens gehoorproblemen en klachten van oorsuizen.
2. Appellant heeft een op 24 februari 2009 gedateerde aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is bij besluit van 8 juni 2009 door het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 23 juni 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 oktober 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de hiervoor in rubriek I vermelde kno-arts prof. dr. Cremers als deskundige benoemd. Deze arts heeft op 15 maart 2010 aan de rechtbank gerapporteerd. Kort samengevat is deze deskundige tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellant door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv juist is weergegeven. Wel gaf hij het advies een lichte urenbeperking toe te staan, overeenkomend met 5% ‘impairment’ van de gehele persoon. Bezwaarverzekeringsarts Tjen heeft met zijn eveneens hiervoor in rubriek I vermelde rapport gereageerd op het rapport van de deskundige. Hij heeft daarin aangegeven dat de betreffende suggestie van de deskundige niet in overeenstemming is met de regels van het CBSS en daar ook niet naar vertaald kan worden. Bovendien geeft het door de deskundige opgetekende dagverhaal van appellant geen aanwijzingen voor een vergrote rustbehoefte overdag.
3.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat, mede gelet op de in overweging 3.1 vermelde reactie van Tjen, de door de deskundige voorgestelde - geringe - urenbeperking geen aanleiding vormt om de door het Uwv in aanmerking genomen belastbaarheid voor onjuist te houden. De door appellant aangevoerde grond dat hij vanwege zijn klachten en forse energetische beperking niet in staat is om voltijds te functioneren, faalt naar het oordeel van de rechtbank. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant die grond niet heeft onderbouwd en dat ook het rapport van de deskundige geen aanleiding geeft hierover anders te oordelen.
3.3. De rechtbank heeft zich, gelet op de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van 12 mei en 30 september 2009, ook kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, waarna zij het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door de deskundige voorgestelde urenbeperking niet heeft gevolgd. Appellants tinnitusklachten vragen overdag veel energie en zorgen er tevens voor dat hij slecht slaapt. Verder heeft het Uwv aan het bestreden besluit functies ten grondslag gelegd waarin sprake is van een - voor appellant ongeschikte - lawaaierige werkomgeving. Ook worden te hoge eisen gesteld aan het concentratievermogen van appellant.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Dat geldt ook voor de door de deskundige, uitgaande van een werkweek van 40 uur, voorgestelde urenbeperking van 5%. Voor zover appellant stelt meer beperkt te zijn dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst is vermeld en voor zover hij een verdergaande urenbeperking voorstaat, volgt de Raad hem daarin niet, nu appellant zijn stelling niet nader heeft onderbouwd met relevante medisch-objectieve gegevens. De Raad heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat appellant bij gelegenheid van het onderzoek door de deskundige heeft verklaard een nachtrust te hebben van 7-8 uur, soms in de nacht eenmaal spontaan onderbroken. Voor het gestelde ‘slecht slapen’, waarvoor volgens appellant een aanzienlijke urenbeperking noodzakelijk zou zijn, ontbreken naar het oordeel van de Raad voldoende medisch-objectieve aanknopingspunten. Evenmin kunnen deze worden gevonden in de door appellant in het geding gebrachte verklaringen van de klinische fysicus-audioloog ir. H.A. Reincke van 14 oktober 2008, 19 juni en 27 november 2009 en 25 februari 2011 en de verklaring van de psycholoog A. van Oosterhout van 14 maart 2011. De Raad onderschrijft dus de medische grondslag van het bestreden besluit.
5.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag daarvan overweegt de Raad als volgt. Het bestreden besluit berust op de functies van productiemedewerker (sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220). Uitgaande van de door de deskundige Cremers voorgestelde urenbeperking van 5% op weekbasis, volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat de urenomvang van de voor de schatting gebruikte functies de maximaal toelaatbare omvang van de belastbaarheid - in het geval van appellant dus 38 uur per week - niet mag overschrijden. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 30 september 2009 komt naar voren dat in de tot sbc-code 267050 behorende functie van monteur 1 sprake is van een gemiddelde arbeidsweek van 38,01 uur, terwijl de medewerker logistiek (sbc-code 111220) gemiddeld 38,15 uur per week werkt. Naar het oordeel van de Raad gaat het hier echter om een dermate geringe overschrijding van bedoelde maximale omvang, dat ook in een dergelijke omvang deze functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn te achten. Daarbij heeft de Raad met name in aanmerking genomen dat de deskundige, gelet ook op zijn in rubriek I vermeld nader rapport van 11 januari 2011, tot de voorgestelde urenbeperking is gekomen op grond van - en met toepassing van de AMA-guide - een zuiver rekenkundige benadering en bij die benadering zelf ook enige twijfel heeft geuit. Zoals reeds werd overwogen in de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2008 (LJN BG1405) is een rechtstreeks verband tussen de invaliditeitsscore volgens de AMA-guide en de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO/WIA echter niet te leggen.
Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van het het Uwv genoegzaam is gemotiveerd waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies ook overigens voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
5.3. Uit de overwegingen 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.