ECLI:NL:CRVB:2011:BT2611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1979 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-uitkering en hulpbehoevendheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had verzocht om zijn WAO-uitkering te verhogen naar 85% van zijn dagloon, in verband met een veronderstelde hulpbehoevendheid. Het Uwv had op 4 maart 2009 de uitkering van appellant verhoogd, maar pas met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelde appellant dat hij reeds op 19 juni 2002 in een verregaande mate van hulpbehoevendheid verkeerde, wat volgens hem een verhoging van zijn uitkering per die datum rechtvaardigde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat uit de beschikbare stukken, waaronder een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, niet blijkt dat appellant op de genoemde datum in een blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeerde die geregeld oppassing en verzorging vereiste. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

10/1979 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 maart 2010, 09/5628 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en 70% van de grondslag.
1.2. Op 24 februari 2009 heeft appellant verzocht om in verband met hulpbehoevendheid zijn WAO-uitkering te verhogen tot 85% van zijn dagloon. Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het Uwv met ingang van 24 februari 2009 de uitkering van appellant met toepassing van artikel 22 van de WAO verhoogd naar 85% van het voor appellant geldende dagloon. Bij besluit van 3 augustus 2009 heeft het Uwv het tegen het besluit van 4 maart 2009 door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2006 verhoogd naar 85% van het dagloon van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant als enige beroepsgrond naar voren gebracht dat hij reeds op 19 juni 2002 verkeerde in een verregaande mate van hulpbehoevendheid op grond waarvan verhoging van zijn WAO-uitkering per die datum aan de orde was.
4. Die beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de Raad komt uit de stukken, waarvan met name het rapport van de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 28 juli 2009, niet naar voren dat appellant reeds op 19 juni 2002, de datum van het door de voor het Uwv werkzame arts H.J. Dijkstra over appellant opgestelde rapport, verkeerde in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, als bedoeld in artikel 22 van de WAO en de toepasselijke beleidsregels. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
GdJ