ECLI:NL:CRVB:2011:BT2538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep AOW-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010. Appellant, wonende in Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak waarbij zijn beroep ongegrond was verklaard. In het hoger beroep heeft appellant pas later de ontbrekende gegevens overgelegd, die nodig waren om zijn recht op AOW vast te stellen. De Raad heeft vastgesteld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 23 maart 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, waardoor appellant zijn hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De Svb heeft echter verweer gevoerd tegen dit verzoek, stellende dat appellant niet de vereiste informatie had verstrekt en dat de kosten die hij heeft gemaakt niet redelijkerwijs noodzakelijk waren.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet in aanmerking genomen. Deze artikelen bepalen dat indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb volledig aan het beroep van appellant tegemoet is gekomen met de nieuwe beslissing op bezwaar, en dat appellant de ontbrekende gegevens eerder had moeten overleggen. Hierdoor zijn de procedures bij de rechtbank en de Raad niet noodzakelijk geweest.
De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs noodzakelijk waren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.