de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2010, 08/2030 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 16 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.L. Mijnssen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is met kennisgeving niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Vanwege de beëindiging van zijn werkzaamheden voor Intergom Uitzendbureau B.V. heeft betrokkene per 16 april 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Betrokkene was voorts sinds 1 februari 1996 werkzaam bij [naam inlener] en hij verrichtte per 4 mei 2006 werkzaamheden voor Tempo-team.
1.2. Bij besluit van 28 mei 2008 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 januari 2008 waarbij hem een uitkering op grond van de WW is toegekend ongegrond verklaard en het standpunt gehandhaafd dat bij de berekening van de hoogte van de WW-uitkering moet worden uitgegaan van een dagloon van € 28,82. Appellant is er hierbij van uitgegaan dat betrokkene niet als zogenoemde starter kan worden aangemerkt.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 mei 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is bepaald. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten. De rechtbank onderschrijft het standpunt van betrokkene dat appellant de berekening van het dagloon onvoldoende heeft gemotiveerd. Appellant heeft pas hangende het beroep een nadere toelichting gegeven. De rechtbank is van oordeel dat dit te laat is en ziet hierin voldoende aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Daarnaast is de rechtbank - kort samengevat - van oordeel dat het Uwv geen juiste toepassing heeft gegeven aan de artikelen 6 en 9 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, (hierna: Besluit) en dat hierdoor het besluit van 28 mei 2008 geen stand kan houden.
3. In hoger beroep heeft appellant de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen, met inbegrip van de veroordeling van de proceskosten en het griffierecht en het inleidende beroep ongegrond te verklaren. De rechtbank is volgens appellant ten onrechte van oordeel dat artikel 6, van het Besluit, per dienstbetrekking moet worden getoetst. De grondslag van de dagloonregels is sinds de Wet Walvis niet langer gebaseerd op het loondervingsprincipe, maar op het historische dagloonbeginsel. Hoofdregel is dat het dagloon in de referteperiode moet worden gedeeld door 261. Bepalingen die een uitzondering vormen op de hoofdregel moeten terughoudend worden uitgelegd. Betrokkene is volgens appellant geen starter in de zin van artikel 6, van het Besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 28 mei 2008 strijdt met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is door appellant - naar ter zitting door de gemachtigde van appellant ook is erkend - niet bestreden. Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering in hoger beroep in beperkende zin bijgesteld en aangegeven dat het hoger beroep van appellant zich richt tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de uitleg en de toepassing van de artikelen 6 en 9 van het Besluit en de opdracht van de rechtbank een nieuw besluit te nemen.
4.2. Ten aanzien van de beroepsgronden tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de wijze waarop de artikelen 6 en 9 van het Besluit dienen te worden uitgelegd en toegepast wijst de Raad op zijn uitspraak van 3 juni 2010, LJN BM8090, waarin is geoordeeld dat het begrip starter/herintreder in artikel 6, eerste lid, van het Besluit, uitsluitend betrekking heeft op degene die vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van de referteperiode in het geheel geen loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat artikel 9, van het Besluit, niet van invloed is op de uitleg van het begrip starter/herintreder, zoals dat in artikel 6, eerste lid, van het Besluit is omschreven en dat voor een koppeling van deze artikelen geen plaats is.
4.3. Niet in geschil is dat de door appellant vastgestelde referteperiode loopt van 27 maart 2006 tot en met 25 maart 2007. Betrokkene was vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de eerste volledige maand werkzaam bij [naam inlener] en ontving loon uit dit dienstverband. Hieruit volgt dat betrokkene niet is aan te merken als een starter in de zin van artikel 6, van het Besluit.
4.4. Het Uwv heeft met toepassing van artikel 45, eerste lid, van de WW, en artikel 3, van het Besluit, het dagloon op juiste wijze berekend.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het dagloon terecht is vastgesteld op een bedrag van € 28,82. Dit had de rechtbank ertoe moeten brengen de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2008 in stand te laten. Het hoger beroep van appellant slaagt in zoverre.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover aangevochten. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2008 geheel in stand blijven.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 mei 2008 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.