ECLI:NL:CRVB:2011:BT1994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-382 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verzekering en verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. Appellant, woonachtig in Marokko, stelde dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde zijn aanvraag omdat niet was aangetoond dat hij voor de AOW verzekerd was geweest. De Svb had vastgesteld dat appellant niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt en dat hij niet onderworpen was aan de loonbelasting voor hier te lande verrichte arbeid.

De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van de Svb bevestigd, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 augustus 2011 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Bakker. Appellant had in zijn bezwaarschrift en hoger beroep herhaaldelijk aangevoerd dat hij in Nederland had gewerkt en had getuigenverklaringen ingediend ter ondersteuning van zijn stellingen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.

De Raad concludeerde dat de Svb voldoende onderzoek had verricht en dat de overgelegde documenten geen bewijs boden voor het verblijf of de werkzaamheden van appellant in Nederland. De getuigenverklaringen waren niet onderbouwd met andere bewijsstukken, waardoor de Raad geen aanleiding zag om aan te nemen dat appellant verzekerd was voor de AOW. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

10/382 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2009, 08/5175 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Bakker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, woonachtig in Marokko, heeft in oktober 2007 de Svb verzocht aan hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij [in] 1941 is geboren en van 1966 tot 1967 in Nederland heeft gewoond en bij een scheepswerf in Amsterdam heeft gewerkt. Bij de aanvraag heeft hij enkele stukken overgelegd waaronder een - ongedateerde - kopie, waarvan slechts het briefhoofd met de naam “B.V. Scheepswerf Prinseneiland” zichtbaar is.
1.2. Bij besluit van 29 april 2008 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toe te kennen, omdat niet gebleken is dat appellant voor die wet verzekerd is geweest.
1.3. In zijn bezwaarschrift tegen het bij 1.2 vermelde besluit heeft appellant aangegeven dat hij in 1966 en 1967 in Amsterdam en in 1969 en 1970 in Rotterdam heeft gewerkt. Hij heeft daarbij woonadressen in Amsterdam en in Rotterdam opgegeven. Voorts heeft appellant nog een identiteitsbewijs van de vervoersmaatschappij RET en enkele kopieën van verblijfsvergunningen ingezonden.
1.4. De Svb heeft vervolgens nadere informatie ingewonnen omtrent de gestelde werkzaamheden en verblijf van appellant in Nederland. Hiertoe heeft de Svb onderzoek laten verrichten in het Schakelregister en in de Gemeentelijke Basisadministraties van de gemeenten Rotterdam en Amsterdam. Voorts is het Pensioenfonds Horeca en Catering en de Stichting Pensioenfonds Zwitserleven aangeschreven om te onderzoeken of appellant destijds premies heeft afgedragen.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 21 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de overgelegde stukken geen gegevens bevatten waardoor vastgesteld kan worden dat appellant in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt, zodat hij niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Voorts heeft de Svb overwogen dat appellant niet verplicht verzekerd is geweest, waardoor het afsluiten van een vrijwillige verzekering niet op hem van toepassing is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de Svb met de voorhanden zijnde gegevens voldoende onderzoek heeft verricht en terecht tot het oordeel is gekomen dat niet is komen vast te staan dat appellant ingezetene van Nederland is geweest, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan appellant als verzekerd aangemerkt zou kunnen worden.
3. Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft hij de Raad enkele getuigenverklaringen doen toekomen.
4.1. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zijn stelling dat hij in enig tijdvak van 1966 tot en met 1970 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit daadwerkelijk blijkt van werkzaamheden hier in Nederland of waaruit afgeleid kan worden dat appellant toen naar de omstandigheden beoordeeld als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd. De Svb heeft op grond van de door appellant verstrekte summiere gegevens onder meer geprobeerd informatie te verkrijgen bij enkele pensioenfondsen en heeft nagegaan of appellant was opgenomen in het Schakelregister dan wel gemeentelijke administraties. Deze pogingen hebben echter niet geleid tot gegevens welke de gestelde werkzaamheden en het gestelde verblijf in Nederland kunnen bevestigen.
De in hoger beroep ingezonden getuigenverklaringen brengen de Raad niet tot een ander oordeel, nu deze met geen enkele ander bewijsstuk worden ondersteund en geen aanwijzingen bevatten waardoor nader onderzoek naar de gestelde werkzaamheden van appellant noodzakelijk zou zijn.
4.2. De Raad is derhalve van oordeel dat niet is komen vast te staan dat appellant gedurende enig tijdvak ingezetene van Nederland is geweest, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan appellant als verzekerd aangemerkt zou kunnen worden.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
EK
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale)
Statue:
Confirme la décision attaquée.
Par consequent, décidée par J.P.M. Zeijen en présence de H.L. Schoor en qualité de greffier,
ainsi que prononcée en public, 16 septembre 2011.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.