ECLI:NL:CRVB:2011:BT1993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering; medische beoordeling en geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 22 april 2010 besloten dat appellante geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Strijbosch, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een voldoende medische grondslag berustte. Zij stelde dat er aanleiding was om een onafhankelijke psychiater als deskundige te benoemen, omdat haar situatie ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de medische beoordeling door het Uwv niet onjuist was. De Raad oordeelde dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren en dat appellante niet in staat was om twijfel te zaaien aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad bevestigde dat appellante, uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen, in staat moest worden geacht de functies te vervullen die aan het besluit van 22 april 2010 ten grondslag lagen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 september 2011, door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H.L. Schoor.

Uitspraak

10/5888 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 oktober 2010, 10/1333 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld en een rapport van AoB Compaz van 5 oktober 2010 in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapport van bezwaarverzekeringsarts A. Deitz van 15 december 2010 was gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 april 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 14 januari 2010, waarbij is vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat appellante met ingang van 2 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Het Uwv heeft zijn besluit van 22 april 2010 doen steunen op de resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 april 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van het Uwv niet zouden kunnen worden gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zijn besluit van 22 april 2010 kunnen baseren op de resultaten van de in 1.2 bedoelde onderzoeken.
2.2. De rechtbank heeft weergegeven waaruit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft bestaan en welke beroepsgronden er ter zake van de medische grondslag van het besluit van 22 april 2010 door appellante zijn ingediend.
2.3. Voorts heeft de rechtbank uiteengezet waaruit het arbeidskundig onderzoek heeft bestaan en welke beroepsgronden ter zake van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 22 april 2010 zijn ingediend.
2.4. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en uiteengezet waarom deze gronden niet slagen.
3.1. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank vermeld in 2.1 bestreden. Naar haar mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en haar beroep tegen het besluit van 22 april 2010 alsnog gegrond te verklaren.
3.2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 22 april 2010 berust op een voldoende medische grondslag. Zij blijft van mening dat er alle aanleiding was een onafhankelijk psychiater als deskundige te benoemen. Uit de in I vermelde rapportage van Aob Compaz blijkt dat er met appellante meer aan de hand is dan uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv naar voren komt. Naar de mening van appellante is zij meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen en is zij niet in staat de functies waarvoor zij geschikt wordt geacht te vervullen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Aan rapportages van onderzoeken bedoeld in 1.2 komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Dit betekent echter geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan betrokkene om aan te voeren dat de rapportages niet aan voormelde eisen voldoen, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Voorts zal betrokkene zijn standpunten dienen te onderbouwen. Hierbij geldt dat een betrokkene, of zijn niet medisch geschoolde gemachtigde, de juistheid van de standpunten die betrekking hebben op de wijze van het tot stand komen van de rapportages en de consistentie en concludentie van de rapportages zelf aannemelijk kunnen maken door op gebreken ter zake te wijzen.
Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en
10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.2.2. Het standpunt van appellante dat de medische beoordeling onjuist is, heeft zij onderbouwd met het in hoger beroep ingediende rapport van Aob Compaz van 5 oktober 2010, opgemaakt op verzoek van de gemeente Eindhoven in het kader van de Wet werk en bijstand. Daarmee is appellante er echter niet in geslaagd twijfel te zaaien aan de juistheid van de medische beoordeling op de datum in geding, 2 november 2009. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat zowel de rapporterende psycholoog als de keurende arts hun conclusies baseren op een klachtenanamnese zonder dat er feitelijke onderzoeksgegevens zijn genoteerd, zoals ook door bezwaarverzekeringsarts Deitz in zijn rapport van 15 december 2010 is opgemerkt.
4.2.3. Gelet op 4.2.1 en 4.2.2 zal de Raad geen onafhankelijke psychiater benoemen.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de aan het besluit van 22 april 2010 ten grondslag gelegde functies te vervullen.
5.1. Uit de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank met juistheid tot het in 2.1 bedoelde oordeel is gekomen. Het hoger beroep treft dus geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
EK