ECLI:NL:CRVB:2011:BT1788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6746 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van WAO-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WAO-uitkering ontving. De appellant, wonende in Kaapverdië, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen de schorsing van zijn uitkering ongegrond was verklaard. De schorsing was gebaseerd op het feit dat appellant gedurende de periode waarin hij een WAO-uitkering ontving, werkzaamheden had verricht en inkomsten had genoten, zonder dit te melden aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv, op basis van de resultaten van een onderzoek, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in strijd heeft gehandeld met zijn inlichtingenplicht zoals neergelegd in artikel 80, eerste lid, van de WAO. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv gerechtigd was om de uitkering te schorsen op grond van artikel 50, derde lid, aanhef en onder c, van de WAO.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Raad heeft geen nieuwe gezichtspunten gehoord die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om hun inlichtingenplicht serieus te nemen, en benadrukt de gevolgen van het niet naleven hiervan.

Uitspraak

10/6746 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Kaapverdië) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2010, 09/1010 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 februari 1987 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de betaling van de uitkering wordt geschorst. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 februari 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
4. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de resultaten uit het door het Uwv verrichte onderzoek, zoals neergelegd in de rapportage ”Fraude preventie en opsporing/specialistische ondersteuning (interventieteam Buitenland)” van 23 november 2006 en het aanvullende rapport van 14 juli 2008, voldoende aannemelijk is geworden dat appellant gedurende een periode dat hij een WAO-uitkering heeft ontvangen, werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten. Nu appellant van deze werkzaamheden en inkomsten geen melding heeft gemaakt, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant in strijd heeft gehandeld met de in artikel 80, eerste lid, van de WAO, neergelegde inlichtingenplicht, op grond waarvan het Uwv met toepassing van het bepaalde in artikel 50, derde lid, aanhef en onder c, van de WAO gehouden was de uitkering te schorsen. Het hoger beroep, waarin geen wezenlijke andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht als eerder in de procedure, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
KR