ECLI:NL:CRVB:2011:BT1773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4842 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de alleenstaande-ouderkorting in het kader van de bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. van der Wal, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond had verklaard. Het College had bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verleend, maar had de alleenstaande-ouderkorting in mindering gebracht op de bijstandsverlening. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die het College had moeten doen afwijken van zijn beleid.

De Raad heeft vastgesteld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de alleenstaande-ouderkorting behoort tot het inkomen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB. Dit inkomen komt op grond van artikel 19, tweede lid, van de WWB op de algemene bijstand in mindering. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de alleenstaande-ouderkorting niet valt onder de uitzonderingen die in de wet zijn opgenomen en dat appellante niet heeft onderbouwd waarom haar situatie als uitzonderlijk zou moeten worden beschouwd.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

09/4842 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2009, 09/1561 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 augustus 2011. Partijen zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft appellante bij besluit van 11 juni 2008 met ingang van 10 april 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%. Daarbij is vermeld dat appellante de Dienst Werk en Inkomen (DWI) dient te informeren zodra zij van de belastingsdienst een besluit heeft ontvangen over de alleenstaande-ouderkorting. Het College heeft het besluit van de belastingdienst van 30 juni 2008, waaruit blijkt dat zij de alleenstaande-ouderkorting ontvangt, op 6 november 2008 van appellante ontvangen.
1.2. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het College het recht op bijstand van appellante, na een eerdere opschorting, voortgezet vanaf 1 november 2008 met dien verstande dat de alleenstaande-ouderkorting op de bijstand in mindering is gebracht. Voorts is meegedeeld dat appellante nog nader bericht krijgt over de niet gekorte inkomsten over de voorliggende periode die als schuld zullen worden geboekt.
1.3. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het College het bezwaar tegen het in mindering brengen van de alleenstaande-ouderkorting op de bijstand ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de mededeling niet-ontvankelijk verklaard omdat het slechts gaat om een aankondiging van een nog te nemen besluit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 10 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan het College van zijn beleid had moeten afwijken en er van af had moeten zien de alleenstaande-ouderkorting op de bijstand in mindering te brengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Ingevolge de derde volzin behoort in elk geval tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Van dit hoofdstuk maakt onder meer artikel 8.15 van de Wet IB deel uit, welke bepaling handelt over de alleenstaande-ouderkorting.
4.2. Zoals de Raad ook in zijn uitspraak van 16 februari 2010, LJN BL6380, heeft overwogen, behoort de alleenstaande-ouderkorting niet tot de vermogens- of inkomensbestanddelen die ingevolge artikel 31, tweede lid, van de WWB, in afwijking van het eerste lid, niet tot de middelen worden gerekend. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de alleenstaande-ouderkorting, anders dan de aanvullende alleenstaande ouderkorting, niet wordt genoemd in de onder c van dit artikellid gegeven opsomming van heffingskortingen die op grond van hoofdstuk 8 van de Wet IB voor de toepassing van de WWB van het middelenbegrip zijn uitgezonderd.
4.3. Dit brengt mee dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de alleenstaande-ouderkorting behoort tot het inkomen bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB, dat op grond van artikel 19, tweede lid, van de WWB op de algemene bijstand in mindering komt. Het College is rechtens gehouden deze wettelijke bepalingen toe te passen en heeft dat ook gedaan. Overigens heeft appellante op geen enkele wijze onderbouwd waarom in haar geval sprake is van een uitzonderlijke situatie.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) J. van Dam.