de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 oktober 2010, 10/643 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 2 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een vraag van de Raad beantwoord, waarop betrokkene heeft gereageerd.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is niet verschenen.
1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door appellant. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
2.1. Betrokkene heeft op 28 augustus 2009 aan appellant opgegeven dat zijn woonadres per 1 september 2009 [adres 1] te [woonplaats] wordt. Bij een verificatie is appellant gebleken dat per 1 september 2009 betrokkene stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op het adres [adres 1] te [naam gemeente]. Op 14 september 2009 heeft betrokkene op een aangifteformulier bij de gemeente Wageningen ten behoeve van de inschrijving in de GBA zijn vestiging gemeld aan het adres [adres 2] te [woonplaats] per 1 september 2009. Naar aanleiding van deze aangifte is betrokkene op 14 september 2009 ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Bij brief van 12 oktober 2009, verzonden naar de adressen [adres 1] te [woonplaats] en [adres 1] te [naam gemeente], heeft appellant betrokkene in de gelegenheid gesteld de adresafwijking binnen vier weken te herstellen. Op 29 december 2009, nadat betrokkene was verhuisd naar het adres [adres 3] te [woonplaats], heeft hij het GBA adres en de registratie bij appellant met elkaar in overeenstemming gebracht.
2.2. Bij besluit van 12 december 2009 heeft appellant de aan betrokkene toegekende beurs naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van 1 september 2009 omgezet naar een beurs voor een thuiswonende studerende. Bij besluit van 5 maart 2010 heeft appellant het tegen het besluit van 12 december 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en appellant overigens met ingang van 1 januari 2010 wederom een beurs voor een uitwonende studerende toegekend.
3. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 maart 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 12 december 2009 herroepen en bepaald dat in zoverre haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 december 2010. De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen vermeld is in de waarschuwingsbrieven van 12 oktober 2009, te weten dat betrokkene volgens de GBA ingeschreven zou staan op het adres [adres 1] te [naam gemeente], feitelijk onjuist is. In verband hiermede is betrokkene door appellant op het verkeerde been gezet wat betreft de afwijking van de adressen. Betrokkene heeft naar aanleiding van de waarschuwingsbrief contact opgenomen met de gemeente [woonplaats] over zijn inschrijving in de GBA en hem is meegedeeld dat hij daadwerkelijk stond ingeschreven in die gemeente. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de adresafwijking, tussen de adressen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. Van deze afwijking is betrokkene volgens de rechtbank immers eerst na het nemen van het besluit van 12 december 2009 op de hoogte geraakt. Gelet hierop, heeft appellant de beurs van betrokkene met ingang van 1 september 2009 naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte omgezet naar een beurs voor een thuiswonende studerende.
4. Appellant bestrijdt dat betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de adresafwijking, tussen de adressen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. Betrokkene heeft nagelaten het adres dat hij heeft doorgegeven aan appellant in overeenstemming te brengen met het adres waarop hij in de GBA ingeschreven staat. Nu hij niet voldeed aan artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), is met ingang van 1 september 2009 zijn uitwonende beurs omgezet in een thuiswonende beurs. Betrokkene is op 15 september 2009 ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] naar aanleiding van zijn eigen verzoek daartoe. Niet valt in te zien volgens appellant waarom hij aan appellant huisnummer [nr.] heeft doorgegeven, terwijl hij op [adres 2] ingeschreven staat. Na ontvangst van de brief van 12 oktober 2009 had het op de weg van betrokkene gelegen om alsnog het juiste huisnummer aan appellant door te geven. Zo nodig had betrokkene contact op moeten nemen met appellant om zich nader te laten informeren. Daarentegen heeft hij uitsluitend contact opgenomen met de gemeente die niet is belast met uitvoering van de Wsf 2000.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5.1. De in geding zijnde omzetting naar een beurs voor een thuiswonende is gebaseerd op artikel 1.5 van de Wsf 2000. Dit artikel luidde, ten tijde hier van belang als volgt:
1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.
5.2. De Raad stelt vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Betrokkene had aan appellant op 28 augustus 2009 opgegeven dat zijn woonadres per 1 september 2009 [adres 1] te [woonplaats] zou zijn, terwijl hij in de GBA met ingang van 15 september 2009 stond ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats].
5.3. Tussen partijen is in geschil of zich de in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 vermelde voorwaarde voordoet dat de betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de in 5.2 bedoelde afwijking. Gegeven de inschrijving op het adres [adres 1] te [woonplaats], mocht van betrokkene worden verwacht dat hij binnen de in de waarschuwingsbrief van 12 oktober 2009 gestelde termijn zijn juiste woonadres alsnog aan appellant zou hebben doorgegeven. Betrokkene heeft ten onrechte nagelaten tegelijk met of kort na zijn inschrijving in de GBA op het adres [adres 2] het eerder aan appellant opgegeven adres [adres 1] bij appellant te corrigeren. Hij heeft evenmin adequaat gereageerd op de waarschuwingsbrief van 12 oktober 2009. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft geoordeeld, is het in het onderhavige geval niet relevant dat appellant een exemplaar van de waarschuwingsbrief van 12 oktober 2009 heeft gestuurd naar het adres [adres 1] te [naam gemeente], omdat appellant ervan uitging dat dit het adres was waarop betrokkene in de GBA stond ingeschreven. Dit laatste maakt niet dat niet gesproken kan worden van een afwijking. Bovendien bevat de waarschuwingsbrief weliswaar betrokkenes oude GBA-adres van de [adres 1] te [naam gemeente], maar in de brief wordt duidelijk vermeld dat het aan appellant en de GBA opgegeven woonadres hetzelfde adres moet zijn. Nu betrokkene ten tijde van de ontvangst van de waarschuwingsbrief wist dat hij conform zijn opgave in de GBA stond ingeschreven op het adres [adres 2], terwijl hij volgens zijn eerdere opgave aan appellant en getuige de waarschuwingsbrief bij appellant bekend was als wonend op het adres [adres 3] te [woonplaats], had hij moeten beseffen dat er nog steeds een adresafwijking bestond die hij moest opheffen. De omstandigheid dat betrokkene zich dat, naar hij heeft gesteld, niet heeft gerealiseerd, omdat het verschil in huisnummers in zijn ogen niet van belang was nu beide nummers ook worden gebruikt ter aanduiding van de camping waarop het huis stond waarin hij woonde, komt voor zijn risico.
5.4. Gezien hetgeen is overwogen in 5.3 heeft de rechtbank ten onrechte het besluit van 5 maart 2010 vernietigd en het besluit van 12 december 2009 herroepen. Die uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het besluit van 5 maart 2010 zal ongegrond worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011.