ECLI:NL:CRVB:2011:BR7109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5344 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenwettelijk begunstigend beleid en de toepassing van minimabeleid in de sociale zekerheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering werd bevestigd. Appellant ontving sinds 7 juni 2007 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en had in december 2007 een aanvraag ingediend voor een bijdrage op basis van het minimabeleid. Deze aanvraag werd afgewezen omdat appellant niet deelnam aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering van Agis, wat volgens het Dagelijks Bestuur een voorwaarde was voor het verkrijgen van de bijdrage. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het minimabeleid van het Dagelijks Bestuur niet is gebaseerd op een autonome verordening, maar op artikel 35, zesde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit artikel biedt de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen, maar de Raad concludeert dat het beleid van het Dagelijks Bestuur moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent dat de Raad het beleid als gegeven aanvaardt en enkel toetst of het consistent wordt toegepast.

De Raad stelt vast dat de bestuurlijke keuze om alleen deelnemers aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering een bijdrage te verstrekken, rechtens dient te worden gerespecteerd. Aangezien appellant ten tijde van belang geen deelnemer was aan deze verzekering, is de Raad van oordeel dat de aanvraag van appellant terecht is afgewezen. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

09/5344 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 augustus 2009, 08/1468 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.F.E. Frommé, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 mei 2010 heeft mr. P.D. Koren, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 mei 2011 waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en heeft het Dagelijks Bestuur desgevraagd bij brief van 20 juni 2011 nadere inlichtingen verstrekt.
Vervolgens hebben partijen toestemming verleend voor het achterwege blijven van een nadere zitting, waarop de Raad het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 7 juni 2007 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
1.2. Bij brief van 1 december 2007 heeft appellant een aanvraag op grond van het minimabeleid ingediend om hem en zijn echtgenote over de maanden juli tot en met december 2007 een bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering te verlenen.
1.3. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het Dagelijks Bestuur deze aanvraag afgewezen op de grond dat uitsluitend een bijdrage wordt verleend bij deelname aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering bij Agis en appellant hieraan niet deelneemt.
1.4. Bij besluit van 8 april 2008 heeft het Dagelijks Bestuur, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het bezwaar tegen de primaire beslissing van 1 december 2007 (lees: 11 december 2007) is ten onrechte ongegrond verklaard. Het Dagelijks Bestuur heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door hem geen tegemoetkoming in de kosten van zijn ziektekostenverzekering te verlenen alleen vanwege het feit dat hij geen collectieve verzekering bij Agis heeft. Indien een overheidsinstantie een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering verleent, moet die voor iedereen gelden. Appellant heeft voorts verzocht het Dagelijks Bestuur te veroordelen tot vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (hierna: RSD) biedt aan iedere inwoner van de gemeenten Utrechtse Heuvelrug, Bunnik, De Bilt, Wijk bij Duurstede en Zeist de mogelijkheid om, als onderdeel van het zogenoemde minimabeleid, een collectieve aanvullende verzekering af te sluiten bij Agis zorgverzekeringen. Het betreft een collectief contract afgesloten voor de cliënten van de RSD. De deelnemers krijgen vanwege de groepsdeelname een korting op de premie. Daarnaast verleent de RSD aan een deel van de deelnemers een bijdrage in de kosten van de premie. Voor inwoners van de gemeente Wijk bij Duurstede van wie het inkomen en vermogen lager is dan de daarvoor vastgestelde grenzen, geldt een bijdrage van € 20,-- per persoon per maand.
4.2. De Raad stelt vast dat het onder 4.1 bedoelde minimabeleid niet is gebaseerd op een autonome verordening van een decentraal bestuursorgaan. Het Dagelijks Bestuur baseert het onder 4.1 weergegeven minimabeleid op artikel 35, zesde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Artikel 35, zesde lid, van de WWB - ten tijde van belang artikel 10, tweede lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand - biedt onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering te verlenen. Nu het onderhavige minimabeleid echter niet voorziet in de verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering, maar in een tegemoetkoming in de kosten van de premie ervan, kan artikel 35, zesde lid, van de WWB naar het oordeel van de Raad niet als wettelijke grondslag van het minimabeleid worden aangemerkt. De Raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat dit minimabeleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat het beleid als gegeven wordt aanvaard en dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze wordt toegepast.
4.3. De Raad stelt vast dat ingevolge het minimabeleid alleen aanspraak op de bijdrage van € 20,-- kan worden gemaakt, indien deelgenomen wordt aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering van Agis. De bestuurlijke keuze om alleen deelnemers aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering een bijdrage te verstrekken, is een keuze die de Raad rechtens dient te respecteren. Nu er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het Dagelijks Bestuur het beleid niet op consistente toepast en appellant ten tijde van belang geen deelnemer was aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering van Agis, is de Raad van oordeel dat de aanvraag van appellant terecht is afgewezen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Gegeven dit oordeel dient het verzoek van appellant om een veroordeling tot het vergoeden van schade te worden afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en E.J.M. Heijs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.