ECLI:NL:CRVB:2011:BR7097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5259 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen besluit WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had op 29 mei 2009 vastgesteld dat appellante met ingang van 12 juni 2009 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen het vastgestelde WIA-maandloon en ontving een ongedateerd besluit op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat appellante de termijn voor het indienen van beroep niet had gerespecteerd, omdat het beroepschrift pas op 28 december 2009 was ontvangen, terwijl het uiterlijk op 7 december 2009 had moeten zijn ingediend.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij niet tijdig kon reageren omdat het besluit ongedateerd was en zij niet wist wanneer de termijn begon. Ze voerde aan dat het Uwv zich niet aan de beslistermijn had gehouden, waardoor de termijn voor het indienen van beroep niet van toepassing zou zijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 26 oktober 2009 was verzonden, en dat appellante dus tijdig had moeten reageren. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was.

De Raad overwoog verder dat appellante onvoldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, ondanks haar ziekte en de hulp van haar voormalig werkgeefster. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en J.P.M. Zeijen als leden, in aanwezigheid van griffier M.A. van Amerongen.

Uitspraak

10/5259 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2010, 09/5242 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door G. van Rotterdam, haar voormalig werkgeefster. Het Uwv heeft zich, na daartoe door de Raad te zijn opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 mei 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 12 juni 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, onder meer omdat zij zich niet kon vinden in het bij dat besluit ten aanzien van haar vastgestelde WIA-maandloon. Bij ongedateerd besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage gegrond en het bezwaar tegen het vastgestelde WIA-maandloon ongegrond verklaard. In dit ongedateerde besluit is aan het slot de mededeling opgenomen dat appellante door de afdeling AG binnen drie weken op de hoogte wordt gebracht van het vervolgtraject.
2. Bij brief van 21 december 2009 heeft appellante het Uwv te kennen gegeven een ongedateerd besluit op bezwaar te hebben ontvangen, maar dat zij, anders dan daarin is gesteld, niet door de afdeling AG is benaderd. Zij heeft verzocht om haar alsnog te berichten over het vervolgtraject; daarnaast heeft zij enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het ongedateerde besluit. Het Uwv heeft deze brief op 24 december 2009 als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
3. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante de termijn voor het instellen van beroep niet in acht heeft genomen. Zij heeft daartoe overwogen dat appellante het ongedateerde besluit op bezwaar heeft ontvangen, zodat het besluit door toezending aan haar is bekendgemaakt. Gelet op de door het Uwv gegeven toelichting, heeft de rechtbank voldoende aannemelijk geacht dat het ongedateerde besluit uiterlijk op 26 oktober 2009 is verzonden, zodat het beroepschrift daartegen uiterlijk op 7 december 2009 had moeten worden ontvangen. Het beroepschrift is evenwel pas door de rechtbank ontvangen op 28 december 2009. Hetgeen appellante heeft aangevoerd ter verontschuldiging voor de overschrijding van de termijn, heeft de rechtbank niet tot het oordeel gebracht dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij heeft daartoe in de eerste plaats gewezen op het feit dat het besluit op bezwaar ongedateerd was, zodat voor haar niet was te bepalen wanneer de termijn van zes weken zou verstrijken. Daarnaast heeft zij gesteld dat het Uwv zich niet heeft gehouden aan de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar en, nu het niet tijdig is genomen, het indienen van beroep niet aan een termijn is gebonden. Appellante acht het aannemelijk dat zij het ongedateerde besluit niet eerder dan medio november 2009 heeft ontvangen, en uitgaande van die ontvangstdatum is haar beroepschrift, naar zij heeft gesteld, wel tijdig ingediend. Daarbij heeft zij aangevoerd dat er tot 11 dagen kunnen liggen tussen de dagtekening van een besluit en de bekendmaking van dat besluit. Zij heeft gesteld dat, nu de werkelijke verzenddatum van het ongedateerde besluit en ook de werkelijke ontvangstdatum van dat besluit niet bekend zijn, het niet is te bepalen wanneer haar beroepschrift tijdig zou zijn ingediend. In elk geval is aannemelijk dat haar beroepschrift tijdig is ingediend, aldus appellante.
4.2 Het Uwv heeft zich in zijn verweerschrift gesteld achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de Raad verzocht die uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het ongedateerde besluit op bezwaar door het Uwv is verzonden en door appellante is ontvangen. Partijen zijn het niet eens over het moment waarop de termijn voor het instellen van beroep moet worden geacht te zijn aangevangen. Met de rechtbank acht de Raad, mede gelet op het verhandelde ter zitting, door het Uwv genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het ongedateerde besluit op bezwaar op 23 oktober 2009 door de desbetreffende medewerker is opgesteld en is aangeboden om diezelfde dag per post te worden verzonden aan appellante. Ook op 23 oktober 2009 is door deze medewerker een afschrift van het ongedateerde besluit op bezwaar per interne post verzonden naar de uitkeringsafdeling, zo blijkt uit een intern memo. Voorts heeft het Uwv aannemelijk gemaakt dat afronding van de besluitvorming en verzending van het ongedateerde besluit op bezwaar op 26 oktober 2009 zijn geregistreerd in het door het Uwv gehanteerde administratieve systeem. Uitgaande van een verzending uiterlijk op 26 oktober 2009, diende het beroepschrift van appellante uiterlijk op 7 december 2009 te zijn ontvangen. De omstandigheid dat – naar appellante heeft gesteld – niet tijdig op haar bezwaren is beslist, maakt dit niet anders. Het beroepschrift is, zo stelt de Raad vast, pas op 23 december 2009 door het Uwv en na doorzending op 28 december 2009 door de rechtbank ontvangen.
5.2. Ook op grond van de door appellante ter zitting geschetste gang van zaken kan niet worden geoordeeld dat het ongedateerde besluit op bezwaar niet uiterlijk op 26 oktober 2009 is verzonden, maar pas twee of drie weken later. Appellante heeft te kennen gegeven na ontvangst van het ongedateerde besluit op bezwaar eerst zo lang te hebben gewacht dat de in dat besluit genoemde termijn van drie weken waarbinnen door de afdeling AG met haar contact zou worden opgenomen, zeker voorbij was. Daarna heeft zij met het Uwv gebeld om te vragen wanneer met haar contact zou worden opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek is, zo heeft appellante ter zitting te kennen gegeven, haar gemeld dat er geen nader contact meer zal volgen. Vervolgens heeft appellante gebeld met de medewerker wiens naam op het ongedateerde besluit op bezwaar was vermeld, waarmee in elk geval ook een aantal dagen voorbij is gegaan. Deze medewerker heeft haar geadviseerd om onder meer tegen het ongedateerde besluit beroep in te stellen. Zij heeft vervolgens de hulp van haar voormalig werkgeefster ingeroepen om een en ander op papier te zetten, en ook daarmee zijn in elk geval enkele dagen gemoeid geweest. Daarna heeft zij de brief, gedateerd 21 december 2009, aan het Uwv gezonden. Op grond van deze door appellante geschilderde gang van zaken acht de Raad het aannemelijk dat appellante een zodanig lange periode nodig heeft gehad dat, toen zij het beroepschrift heeft opgesteld en verzonden, de daarvoor gestelde termijn reeds was verstreken. De Raad gaat er hierbij van uit dat de termijn voor het instellen van beroep tegelijk is aangevangen met het moment waarop de termijn is begonnen gedurende welke appellante heeft gewacht op het contact van de afdeling AG.
5.3. Appellante heeft voorts te kennen gegeven van mening te zijn dat, zo al door haar niet tijdig beroep zou zijn ingesteld, die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Zij heeft daartoe gewezen op de gevolgen die haar ziekte MS geregeld voor haar heeft. Als de ziekte opflakkert, voelt zij zich enige tijd tot vrijwel niets in staat. Tevens heeft zij te kennen gegeven tijd nodig te hebben gehad om samen met haar voormalig werkgeefster de als beroepschrift doorgestuurde brief op te stellen en te verzenden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hiermee onvoldoende grond aanwezig is om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Niet alleen blijkt uit de mededelingen van appellante dat zij in elk geval de eerste drie tot vier weken bewust heeft gewacht met het instellen van beroep, ook blijkt dat zij hulp heeft gevraagd en verkregen van haar voormalig werkgeefster. De Raad vermag op grond van die omstandigheden niet in te zien dat het voor appellant gedurende de gehele periode van zes weken na 26 oktober 2009 niet mogelijk is geweest om tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 7 december 2009, een beroepschrift in te dienen, dan wel in te laten dienen. Zo zij al in onzekerheid verkeerde over aanvang en einde van de termijn voor het instellen van beroep, welke termijn in het ongedateerde besluit op bezwaar uitdrukkelijk is genoemd, had zij zich om informatie tot het Uwv kunnen wenden, hetgeen zij, naar zij heeft verklaard, gedurende de termijn voor het instellen van beroep ook heeft gedaan, maar niet om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen.
5.4. Op grond van het overwogene onder 5.1 tot en met 5.3 is de Raad van oordeel dat de rechtbank het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Rechtdoende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.