ECLI:NL:CRVB:2011:BR7090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na ziekmelding als gevolg van een auto-ongeval
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zich ziek had gemeld met nek- en duizeligheidsklachten na een auto-ongeval. De appellant, die werkzaam was als medewerker slachterij, had zich op 3 april 2008 ziek gemeld terwijl hij een werkloosheidsuitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 27 juni 2008 vastgesteld dat de appellant met ingang van 25 juni 2008 niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en heeft hem meegedeeld dat hij geen recht meer had op ziekengeld. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt bij besluit van 25 juli 2008.
De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij zij met name de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts in overweging nam. De bezwaarverzekeringsarts had overtuigend uiteengezet dat de appellant niet leed aan een somatisatiestoornis en dat de door de appellant ingebrachte gegevens van zijn huisarts geen aanleiding gaven om aan te nemen dat hij niet in staat was tot het verrichten van zijn arbeid.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet alleen pijnklachten heeft, maar ook psychische klachten, en verwees naar een rapportage van psycholoog L.M.P. Arends. Het Uwv heeft echter in de rapportage van Arends geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft opgemerkt dat er geen psychiatrisch onderzoek was en dat de bevindingen van Arends niet betrekking hadden op de datum in geding.
De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen onderschreven en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de psychische klachten die de appellant zou hebben gehad op de datum in geding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de appellant op 25 juni 2008 niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.