ECLI:NL:CRVB:2011:BR7090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3387 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na ziekmelding als gevolg van een auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zich ziek had gemeld met nek- en duizeligheidsklachten na een auto-ongeval. De appellant, die werkzaam was als medewerker slachterij, had zich op 3 april 2008 ziek gemeld terwijl hij een werkloosheidsuitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 27 juni 2008 vastgesteld dat de appellant met ingang van 25 juni 2008 niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en heeft hem meegedeeld dat hij geen recht meer had op ziekengeld. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt bij besluit van 25 juli 2008.

De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij zij met name de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts in overweging nam. De bezwaarverzekeringsarts had overtuigend uiteengezet dat de appellant niet leed aan een somatisatiestoornis en dat de door de appellant ingebrachte gegevens van zijn huisarts geen aanleiding gaven om aan te nemen dat hij niet in staat was tot het verrichten van zijn arbeid.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet alleen pijnklachten heeft, maar ook psychische klachten, en verwees naar een rapportage van psycholoog L.M.P. Arends. Het Uwv heeft echter in de rapportage van Arends geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft opgemerkt dat er geen psychiatrisch onderzoek was en dat de bevindingen van Arends niet betrekking hadden op de datum in geding.

De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen onderschreven en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de psychische klachten die de appellant zou hebben gehad op de datum in geding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de appellant op 25 juni 2008 niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3387 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 mei 2009, 08/3096 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.P. Ufkes, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
Het onderzoek is ter zitting geschorst ten einde appellant in de gelegenheid te stellen een rapportage van een psycholoog in te brengen. Het Uwv heeft met een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts op de informatie van de psycholoog gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als medewerker slachterij. Hij heeft zich op 3 april 2008, toen hij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld met nekklachten en duizeligheidsklachten als gevolg van een auto-ongeval. Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 28 mei 2008 is vastgesteld dat appellant met ingang van 25 juni 2008 niet langer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 25 juni 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Beslissend op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2008 heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2008 zijn standpunt gehandhaafd dat appellant vanaf 25 juni 2008 niet langer recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 juli 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met name betekenis toegekend aan het door de bezwaarverzekeringsarts op 21 oktober 2008 uitgebrachte rapport. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend uiteengezet dat appellant niet lijdt aan een somatisatiestoornis. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts ook in zijn opvatting dat de door appellant ingebrachte gegevens van zijn huisarts geen aanleiding zijn om aan te nemen dat hij niet in staat is tot het verrichten van zijn arbeid.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij niet alleen pijnklachten heeft maar ook psychische klachten. Hij heeft daarbij verwezen naar de gegevens van zijn huisarts en naar een ongedateerde voorlopige rapportage van psycholoog L.M.P. Arends met een verslag van een op 10 mei 2011 verricht psychodiagnostisch capaciteitenonderzoek.
3.2. Het Uwv heeft in de rapportage van Arends geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 22 juni 2011 erop gewezen dat niet is gebleken van een psychiatrisch onderzoek en dat de onderzoeksbevindingen van Arends de actuele situatie van appellant betreffen en niet zien op de datum in geding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant is op 28 mei 2008 door de verzekeringsarts onderzocht en op 24 juli 2008 door de bezwaarverzekeringsarts. Beide artsen hebben niet alleen lichamelijk onderzoek verricht maar ook de psychische toestand van appellant beoordeeld. Zij hebben - anders dan enige gespannenheid - geen psychische problematiek bij appellant waargenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd dat voor de door de verzekeringsarts gehanteerde diagnose somatoforme pijnstoornis niet voldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden.
4.2. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in haar opvatting dat uit de rapportage van psycholoog Arends, daargelaten dat geen sprake is van een rapportage van een medicus, niet kan worden afgeleid dat appellant op 25 juni 2008 op psychische gronden niet in staat was zijn arbeid als medewerker slachterij te verrichten. Arends heeft vermeld dat haar rapportage een momentopname bevat en zij heeft de door haar gevonden aanpassingsstoornis bovendien gerelateerd aan financiële, sociale en familiale problemen waarvan appellant het bestaan nog niet heeft gemeld tijdens de onderzoeken door de verzekeringsartsen. De vermelding van Arends dat appellant sinds anderhalf jaar, dus sinds eind 2009, onder behandeling is bij de GGZ wijst niet in de richting van het al aanwezig zijn op de datum in geding van psychische klachten die een belemmering waren voor de verrichting van appellants arbeid.
4.3. Ook naar het oordeel van de Raad zijn de gegevens van de huisarts onvoldoende reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Hij onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft kunnen oordelen dat appellant op 25 juni 2008 met de onverklaarde wisselend persisterende nekklachten en de onverklaarde duizeligheidsklachten als restklachten van het auto-ongeval niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.