ECLI:NL:CRVB:2011:BR7064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6035 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde na melding gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellante, die sinds februari 1997 een pensioen ontving berekend naar de norm voor een ongehuwde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het pensioen, waarbij werd vastgesteld dat appellante samenwoont met J. [M.]. De Svb concludeerde dat appellante vanaf februari 2005 een gezamenlijke huishouding voerde met [M.], wat leidde tot een herziening van haar pensioen naar de norm voor een gehuwde. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank Maastricht verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij en [M.] elk over een eigen woonadres beschikten en dat [M.] hoofdverblijf had op zijn eigen adres. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante en [M.] een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad heeft daarbij de checklist die appellante had ingevuld, alsook de verklaring van [M.], in overweging genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht het AOW-pensioen van appellante heeft herzien, omdat zij geen melding heeft gemaakt van de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft geen dringende redenen gevonden om van herziening af te zien. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011.

Uitspraak

09/6035 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 oktober 2009, 08/1893 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sedert februari 1997 een pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW), berekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante samenwoont met J. [M.] (hierna: [M.]), heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan appellante verleende pensioen. In het kader daarvan is dossieronderzoek verricht, hebben twee medewerkers van de Svb een bezoek gebracht aan de woning van appellante en aldaar met appellante gesproken, en heeft aansluitend met [M.] een onderhoud in zijn woning plaatsgevonden. De inhoud van het gesprek met appellante is vastgelegd in een verslag en in een door appellante ondertekende checklist, en van [M.] is een verklaring opgenomen. Op basis van de bevindingen van dat onderzoek, die zijn neergelegd in een rapport van 7 juli 2008, heeft de Svb geconcludeerd dat appellante vanaf februari 2005 op haar adres met [M.] een gezamenlijke huishouding voert.
1.3. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellante met ingang van 1 februari 2005 op die grond herzien naar de norm voor een gehuwde.
1.4. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft de Svb het tegen het besluit van 22 juli 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de herzieningsdatum van appellantes pensioen, en deze alsnog vastgesteld op 1 maart 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 31 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat [M.] en zij elk over een eigen woonadres beschikten en dat [M.] hoofdverblijf had op zijn eigen adres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de AOW wordt als gehuwd mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven van zorg voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. De Raad is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag vormen voor het standpunt van de Svb dat is voldaan aan het eerste criterium voor het voeren van een gezamenlijke huishouding, te weten het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning. Naar vaste rechtspraak van de Raad hoeft het hebben van verschillende woonadressen op zichzelf niet in de weg staan aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning. Uit het onderzoek komt genoegzaam naar voren dat in feite voornamelijk een van de woonadressen, namelijk dat van appellante te [plaatsnaam], werd gebruikt. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank, evenals de Svb, in dit verband terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan de door appellante ingevulde checklist, waaruit blijkt dat [M.] verreweg het grootste gedeelte van zijn tijd doorbracht op het adres van appellante. [M.] heeft de inhoud van de checklist bevestigd, met uitzondering van de door appellante genoemde periode van juli 2004 waarin de samenwoning volgens appellante zou zijn begonnen. [M.] heeft verklaard dat pas sedert februari 2005 sprake was van een gezamenlijke huishouding met appellante, aangezien hij in de periode daarvoor daadwerkelijk elders heeft gewoond.
4.3. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende kosten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in een geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
4.4. Naar het oordeel van de Raad komt uit de onder 4.2 genoemde checklist in voldoende mate naar voren dat ten tijde in geding sprake was van wederzijdse zorg. De Raad onderschrijft ook in dit verband het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, en maakt deze overwegingen tot de zijne.
4.5. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij niet aan de door haar ingevulde checklist kan worden gehouden, omdat zij ten tijde van het huisbezoek onder invloed van medicatie verkeerde en omdat zij feitelijk analfabeet is, alsmede omdat de dag na het huisbezoek door de dochter van appellante telefonisch contact is opgenomen met de Svb met de bedoeling om uit te leggen dat appellante onjuiste informatie had verstrekt. De Raad volgt appellante hierin niet. Naar vaste rechtspraak mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover de onderzoeksambtenaren afgelegde en door de betrokkene ondertekende verklaring, tenzij sprake is geweest van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De Raad heeft evenals de rechtbank hiervoor in dit geval geen toereikende aanknopingspunten gevonden. Uit het verslag van het gesprek blijkt niet dat appellante, zoals zij stelt, tijdens dat gesprek en bij het invullen van de checklist onder invloed van medicatie verkeerde en daardoor suffig was. Appellante heeft bij die gelegenheid gedetailleerde informatie verstrekt over haar woon- en leefsituatie en over haar relatie met [M.]. Zij heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens in het geding gebracht waaruit moet worden afgeleid dat wat zij heeft verklaard niet juist kan zijn. De Raad tekent hierbij nog aan dat de op de checklist vermelde gegevens door [M.] zijn bevestigd en dat de door hem genoemde periode sedert wanneer de samenwoning is gestart (februari 2005) door de Svb nog is teruggekoppeld naar appellante, die heeft verklaard het hiermee eens te zijn. Ten slotte acht de Raad door appellante onvoldoende onderbouwd dat door middel van een telefoongesprek van haar dochter met de Svb concreet actie is ondernomen om de tijdens het huisbezoek afgelegde verklaring te weerspreken.
4.6. De Raad komt tot de conclusie dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellante te rekenen vanaf 1 maart 2005 niet langer in aanmerking kwam voor een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Appellante heeft van het voeren van een gezamenlijke huishouding met [M.] geen melding gemaakt aan de Svb. Als gevolg daarvan is aan haar tot een te hoog bedrag aan pensioen verleend. De Svb was derhalve op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AOW gehouden het pensioen te herzien. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de AOW, op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van herziening kon afzien, is de Raad niet gebleken.
4.7. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellante niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dat betekent dat er geen ruimte is voor inwilliging van het verzoek van appellante om veroordeling van de Svb tot schadevergoeding.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling van de Svb tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) I. Mos.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
HD