ECLI:NL:CRVB:2011:BR7062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4953 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Appellant ontving sinds 6 mei 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 juli 2008, waarin hem slechts gedeeltelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen werd verleend. De Raad oordeelde dat de mededeling van het College dat voor een deel van de verplichtingen ontheffing was verleend, moest worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om verdergaande ontheffing te verlenen. Dit betekende dat appellant bezwaar en beroep kon aantekenen tegen deze weigering. De Raad concludeerde dat het College ten onrechte geen ontheffing had verleend van de verplichtingen d, e en f, die betrekking hebben op arbeidsinschakeling. De Raad vernietigde het besluit van 19 september 2008 en verleende appellant ontheffing van alle arbeidsverplichtingen, op basis van de rapportages van Aob Compaz die aantoonden dat appellant niet in staat was tot deelname aan een re-integratietraject. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen.

Uitspraak

09/4953 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2009, 08/3799 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.F.A. Enait, advocaat te Rotterdam. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt vanaf 6 mei 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft het College aan appellant medegedeeld dat op hem volledig de arbeidsverplichtingen rusten die de WWB aan de bijstand verbindt; het betreft de verplichtingen dat hij:
a. naar vermogen probeert om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. als werkzoekende ingeschreven staat bij het Centrum voor Werk en Inkomen;
c. algemene geaccepteerde arbeid aanvaardt;
d. nalaat hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. gebruik maakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling;
f. meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot de arbeidsinschakeling en daartoe op een aangegeven plaats en tijd verschijnt.
Appellant heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3. In opdracht van het College is appellant op 10 januari 2008 medisch en op 23 januari 2008 psychologisch onderzocht door een arts respectievelijk een psycholoog die zijn verbonden aan Aob Compaz. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport arbeidsgeschiktheidonderzoek van 28 januari 2008. Hierin wordt geconcludeerd dat appellant structurele functionele beperkingen heeft en dat hij niet in staat is tot deelname aan een traject richting arbeidsinschakeling. De psycholoog heeft geadviseerd om een nader psychodiagnostisch onderzoek in te stellen, zodat eventuele psychische of persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden vastgesteld. Zolang geen diagnose is vastgesteld wordt het niet verantwoord geacht om appellant op de arbeidsmarkt te plaatsen. Naar aanleiding hiervan heeft drs. M. Netten (hierna: Netten), die als psycholoog verbonden is aan Aob Compaz, op 19 juni 2008 een psychodiagnostisch onderzoek verricht. Op 19 juni 2008 heeft Netten gerapporteerd dat de mogelijkheden van appellant voor het volgen van enig traject nihil zijn en dat zijn psychische belastbaarheid dusdanig beperkt is dat hij niet in staat wordt geacht deel te nemen aan een re-integratietraject richting de reguliere arbeidsmarkt.
1.4. Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het College appellant uitsluitend ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen a, b en c, zoals genoemd onder 1.2, tot 4 juli 2009.
1.5. Bij besluit van 19 september 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft daaraan, onder verwijzing naar het SoZaWe Handboek B-8000, ten grondslag gelegd dat het niet mogelijk is om tijdelijke en/of gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen d, e en f, zoals genoemd onder 1.2 (hierna: verplichtingen d, e en f).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 19 september 2008 gegrond verklaard voor zover dat ziet op de verplichtingen d, e en f en dat besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit 4 juli 2008 alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard, voor zover dat bezwaar was gericht tegen de verplichtingen d, e en f. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat deze verplichtingen, gelet op het in rechte onaantastbare besluit van 20 augustus 2007, onverkort voor appellant golden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat appellant na 20 augustus 2007 heeft verzocht om vrijstelling van deze verplichtingen, zodat het College appellant er bij het besluit van 4 juli 2008 slechts aan heeft herinnerd dat de verplichtingen d, e en f nog steeds voor hem golden. Deze mededeling is niet op enig rechtsgevolg gericht en is daarom niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank het door hem gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2008 ten onrechte alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij gelet op zijn psychische beperkingen ook tot 4 juli 2009 ontheven had moeten worden van de verplichtingen d, e en f.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het College, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.2. Naar het oordeel van de Raad moet de mededeling dat voor een deel van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB ontheffing is verleend worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om appellant met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB, verdergaand dan wel volledig ontheffing te verlenen, zodat tegen deze weigering bezwaar en beroep openstaat. De Raad verwijst in dit kader naar zijn uitspraak van 13 juli 2010, LJN BN2718. Dat appellant niet expliciet heeft verzocht om ontheffing van de verplichtingen d, e en f, doet aan het voorgaande niet af. De Raad acht daarbij van belang dat het College op 10 januari 2008, 23 januari 2008 en 19 juni 2008 in volle omvang heeft laten onderzoeken of appellant in staat was tot het deelnemen aan een re-integratietraject richting arbeidsmarkt en dat appellant tijdens deze onderzoeken heeft aangegeven niet in staat te zijn tot het verrichten van arbeid of het volgen van enig traject. De rechtbank heeft dit niet onderkend en derhalve ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2008 voor zover dat ziet op de verplichtingen d, e en f niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank en zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant tegen het besluit van 19 september 2008 inhoudelijk beoordelen. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.4. Het College heeft zich bij het besluit van 19 september 2008 op het standpunt gesteld dat geen ontheffing kan worden verleend van de verplichtingen d, e en f. Gelet op artikel 9, tweede lid, van de WWB, op grond waarvan ontheffing kan worden verleend van alle verplichtingen tot arbeidsinschakeling, waaronder die als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, is de Raad van oordeel dat voor een dergelijk standpunt geen steun kan worden gevonden in artikel 9 van de WWB. Het besluit van 19 september 2008 kan daarom wegens strijd met artikel 9, tweede lid, van de WWB niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. De Raad ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.5. In het rapport arbeidsgeschiktheidonderzoek van 28 januari 2008 wordt geconcludeerd dat appellant structurele functionele beperkingen heeft en dat hij niet in staat is tot het deelnemen aan een traject richting arbeidsinschakeling. Uit het rapport van psycholoog Netten van 19 juni 2008 blijkt dat de mogelijkheden van appellant voor het volgen van enig traject nihil zijn, dat zijn psychische belastbaarheid dusdanig beperkt is dat hij niet in staat wordt geacht deel te nemen aan een re-integratietraject richting de reguliere arbeidsmarkt en dat voordat een dergelijk traject succesvol kan worden doorlopen psychische begeleiding, gericht op het wegnemen dan wel beheersbaar maken van de aanwezige problematiek, noodzakelijk is. Nu de verplichtingen d, e en f zijn gericht op arbeidsinschakeling in ruime zin, waaronder de verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden re-integratietraject, ziet de Raad in de door Aob Compaz uitgebrachte rapportages dringende redenen om appellant eveneens ontheffing te verlenen van deze verplichtingen, zodat het College dit ten onrechte bij het besluit van 4 juli 2008 niet heeft gedaan. De Raad zal, in zoverre met herroeping van het besluit van 4 juli 2008, bepalen dat appellant eveneens ontheffing wordt verleend van de verplichtingen d, e en f.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor in bezwaar en op € 644,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand, totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voorzover daarbij is beslist omtrent griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 september 2008;
Bepaalt, in zoverre met herroeping van het besluit van 4 juli 2008, dat aan appellant eveneens ontheffing wordt verleend van de verplichtingen d, e en f en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 19 september 2008;
Veroordeelt het College in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.C. Nijholt.