[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 september 2010, 10/1192 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 augustus 2011. Appellant is niet verschenen en het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 5 oktober 2009, verzonden op 8 oktober 2009, heeft het College de aan appellant verleende bijstand met ingang van 1 november 2009 voor de duur van een maand met 100% verlaagd.
1.2. Bij brief van 1 november 2009, ontvangen op 24 december 2009, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2009.
1.3. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij weliswaar niet kan bewijzen dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd en aan de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven, maar dat het voor zich spreekt dat iemand die met een verlaging van 100% wordt geconfronteerd, daartegen bezwaar maakt. Voorts komt het feit dat het bezwaarschrift is zoekgeraakt voor risico van het College en kan het College evenmin bewijzen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Tot slot is appellant van mening dat, nu geen van beide partijen enig bewijs kan leveren, de verlaging tot 50% zou moeten worden gematigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Vaststaat dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 9 oktober 2009 en is geëindigd op 19 november 2009. Appellant heeft op 24 december 2009, derhalve na het einde van de termijn, een bezwaarschrift afgegeven aan de balie van het gemeentehuis.
4.3. De Raad stelt voorop dat het op de weg van appellant ligt aannemelijk te maken dat hij tijdig, en derhalve reeds eerder dan op 24 december 2009, een bezwaarschrift heeft ingediend. Appellant is hierin niet geslaagd. Zijn stelling dat het voor zich spreekt dat iemand die met een verlaging van 100% wordt geconfronteerd bezwaar maakt, kan niet als bewijs dienen voor de tijdige indiening van zijn bezwaarschrift. Dat zijn bezwaarschrift bij het College is zoekgeraakt, zoals hij heeft gesteld, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt.
4.4. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerder dan op 24 december 2009 bezwaar heeft gemaakt en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is, heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2009 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat voor een inhoudelijke beoordeling van het geschil in dit geval geen plaats is, zodat aan de stelling van appellant dat de verlaging tot 50% moet worden gematigd, niet wordt toegekomen.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.