als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster)
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2011, 10/2440 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College).
Datum uitspraak: 2 september 2011
Namens verzoekster heeft mr. N. Wohlgemuth Kitslaar, advocaat te Naarden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingezonden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 24 augustus 2011. Voor verzoekster is verschenen mr. Wohlgemuth Kitslaar. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M. Immens.
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
1.3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.4. Ten behoeve van verzoekster, geboren in 1922, is op 13 december 2009 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor het inhuren van begeleiding bij het zich verplaatsen aangevraagd. De begeleiding is nodig voor bezoeken aan familie en bekenden, boodschappen doen en het maken van een dagelijkse korte wandeling.
1.5. Het College heeft die aanvraag bij besluit van 25 maart 2010 afgewezen en het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2010 ongegrond verklaard. Het College stelt zich op het standpunt dat verzoekster gebruik kan maken van de deeltaxi en dat het maken van wandelingen in de directe woonomgeving niet kan worden aangemerkt als het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Het slecht ter been zijn is geen vervoerprobleem waarvoor de Wmo een oplossing biedt in de vorm van begeleiding of een pgb. Verzoekster kan desgewenst een beroep doen op algemene voorzieningen, zoals bijvoorbeeld vrijwilligers van het Steunpunt Informele Zorg. Het College is wel bereid een scootmobiel te verstrekken. Verzoekster heeft de scootmobiel echter afgewezen omdat zij daar niet op durft te rijden.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 23 juli 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat en voor zover voor de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening van belang - overwogen dat voor zover het College van oordeel is dat verzoekster een beroep kan doen op een vrijwilligersorganisatie, het College nader dient te onderzoeken of verzoekster daar daadwerkelijk een beroep op kan doen. Het College dient tevens nader te motiveren of verzoekster daarmee voldoende is gecompenseerd in haar beperkingen als het gaat om het zich verplaatsen op de korte afstand.
3. In hoger beroep heeft verzoekster zich gemotiveerd tegen onderdelen van de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoekster heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb in de vorm van een voorziening die verzoekster in staat stelt zich te verplaatsen op de korte en zeer korte afstand. Verzoekster heeft daarbij aangegeven te denken aan, bijvoorbeeld, een geldbedrag waarmee zij begeleiding kan inhuren.
4.1. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter moet de vraag van verzoekster om compensatie van haar beperkingen bij het zich verplaatsen worden aangemerkt als een verzoek om begeleiding bij het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Het College heeft onvoldoende onderkend dat begeleiding ten behoeve van het ontmoeten van mensen en het aangaan van sociale verbanden onder de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo bedoelde compensatieplicht valt. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 3 augustus 2011, LJN: BR4456. Reeds om die reden kan het besluit op bezwaar van 23 juli 2010 geen stand houden. Gelet op de beperkingen van verzoekster, alsmede haar hoge leeftijd ziet de Raad aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat het College wordt opgedragen om binnen veertien dagen na dagtekening van deze uitspraak via het Steunpunt Informele Zorg 's-Hertogenbosch voor verzoekster begeleiding te bemiddelen bij een binnen de gemeente 's-Hertogenbosch werkzame vrijwilligersorganisatie.
5. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek van verzoekster om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
Draagt het College op om binnen veertien dagen na dagtekening van deze uitspraak via het Steunpunt Informele Zorg 's-Hertogenbosch voor verzoekster begeleiding te bemiddelen bij een binnen de gemeente 's-Hertogenbosch werkzame vrijwilligersorganisatie;
Bepaalt dat het College aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 112,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011.