[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2010, 10/2376 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 juli 2011, waar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft appellante bij besluit van 1 december 2009, voor zover hier van belang, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking gebracht voor huishoudelijke verzorging voor 3 uur per week met ingang van 1 mei 2010.
1.2. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
1 december 2009 ongegrond verklaard.
1.3. Het College heeft bij besluit van 8 oktober 2010 het besluit van 7 mei 2010 in die zin gewijzigd dat appellante in aanmerking wordt gebracht voor huishoudelijke verzorging voor 4,5 uur per week. Het College heeft daarbij geen aanleiding gezien om ook tijd toe te kennen voor het bereiden van warme maaltijden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2010 - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 oktober 2010, hetgeen inhoudt dat aan appellante huishoudelijke verzorging wordt toegekend voor 5 uur per week met ingang van 1 maart 2010. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat het College terecht heeft geweigerd tijd toe te kennen voor het bereiden van warme maaltijden en voorts overwogen dat niet is gebleken dat een toeslag van 60 minuten per week voor het verzorgen van een schoon/hygiënisch interieur moet worden toegekend.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat bij de verlening van huishoudelijke verzorging ook tijd had moeten worden toegekend voor het bereiden van warme maaltijden en tevens een toeslag van 60 minuten per week omdat haar woning in verband met haar astma meerdere keren per week moet worden gestofzuigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke steun Rotterdam heeft een persoon recht op huishoudelijke verzorging in de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft als hij door zijn beperking, rekening houdend met de beschikbaarheid van gebruikelijke zorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe de persoon behoort.
4.2. Het College heeft bij de Beleidsregels Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam normtijden vastgesteld voor het verrichten van huishoudelijke taken. Deze beleidsregels voorzien onder andere in het toekennen van tijd voor het bereiden van warme maaltijden. Voorts kan op grond van deze beleidsregels in verband met het zorgen voor een schoon/hygiënisch verantwoord interieur de basisnormtijd van 90 minuten per week worden verhoogd met een toeslag van 60 minuten per week indien sprake is van allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning.
4.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen, waarbij appellante als eiseres wordt aangeduid en verweerder als het College wordt aangeduid:
“2.28 De rechtbank acht verweerders uitgangspunt dat kant- en klare (magnetron)maaltijden dan wel het bezorgen van maaltijden voorliggende voorzieningen zijn die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden in de weg staan, niet in strijd met de Wmo, mits deze voorliggende voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden.
2.29 Verweerder heeft laatstelijk ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat eiseres gebruik kan maken van bijvoorbeeld magnetronmaaltijden en “Tafeltje Dekje”. Eiseres heeft ter zitting verklaard deze maaltijden niet lekker te vinden. Voorts heeft zij verklaard dat de huishoudelijke hulp voor haar maaltijden maakt welke door eiseres in de vriezer worden ingevroren en later in de week door haar opgewarmd en genuttigd worden.
2.30 De rechtbank overweegt dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij geen gebruik kan maken van magnetronmaaltijden en van maaltijden van maaltijdbezorgservices vanwege de samenstelling daarvan. Eiseres heeft voorts geen medische redenen naar voren gebracht waaruit blijkt dat zij niet in staat zou zijn de verpakkingen van magnetronmaaltijden te openen. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat de extra kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van magnetronmaaltijden dan wel de bezorging van kant- en klaarmaaltijden niet te kunnen dragen. (…)
2.31 De rechtbank merkt voorts op dat door of namens eiseres ook geen (nieuwe) medische gegevens naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat eiseres per week een toeslag van 60 minuten voor het verzorgen van een schoon/hygiënisch interieur toegekend dient te worden, (…).”
4.4. De Raad kan zich geheel verenigen met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat geen nieuwe gezichtspunten en geeft de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.