[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 mei 2009, 08/2255 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. K.N. Holtrop, advocaat te Emmeloord, hoger beroep ingesteld.
Mr. E. Uijt de boogaardt, kantoorgenoot van mr. Holtrop, heeft de Raad bericht de zaak te hebben overgenomen.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Namens appellant is mr. A. Özmer verschenen, die optrad als waarnemer van haar kantoorgenoot mr. Uijt de boogaardt. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Liefers en C. Maandag, beiden werkzaam bij de gemeente Noordoostpolder.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een aanvullende bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Per 10 februari 2006 is de WAO-uitkering ingetrokken. De bijstandsuitkering van appellant is bij besluit van 19 mei 2006 met ingang van 1 oktober 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) wegens schending van de inlichtingenverplichting. Vervolgens is in november 2007 aan appellant met terugwerkende kracht wederom een WAO-uitkering toegekend vanaf 9 november 2006.
1.2. Op 6 november 2007 heeft appellant vervolgens opnieuw bijstand aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van
17 december 2007 buiten behandeling is gesteld. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
1.3. Bij brief van 7 maart 2008 heeft appellant opnieuw bij het College een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend, hetgeen heeft geresulteerd in een besluit van 13 mei 2008 tot toekenning van bijstand vanaf 24 april 2008 (datum melding bij Centrale organisatie werk en inkomen, hierna: CWI). Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2008 is de ingangsdatum van de bijstand vastgesteld op 7 maart 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 november 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat wat betreft de ingangsdatum van de bijstand dient te worden uitgegaan van 9 november 2006, zijnde de datum van de opnieuw toegekende WAO-uitkering, dan wel subsidiair van
21 december 2007, als datum waarop hij stelt een nieuwe bijstandsaanvraag te hebben gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 5 oktober 2010, LJN BN9651) inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij de CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. De Raad ziet geen aanleiding appellant in diens primaire standpunt te volgen. Dat aan appellant in november 2007 alsnog met terugwerkende kracht vanaf 9 november 2006 een WAO-uitkering is toegekend, maakt niet dat ook van deze datum zou moeten worden uitgegaan voor een aan appellant toe te kennen bijstandsuitkering. Voor wat betreft het standpunt van appellant dat hij door zijn ongeschooldheid de juridische strekking van de diverse besluiten niet heeft begrepen, verwijst de Raad naar eveneens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 25 november 2008, LJN BG5504) waaruit volgt dat dit niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, op grond waarvan toekenning van bijstand met terugwerkende kracht, te rechtvaardigen is.
4.3. Ook ziet de Raad niet in dat in het bezwaarschrift van appellant van 18 december 2007, dat op 21 december 2007 door het College is ontvangen, tevens een nieuwe bijstandsaanvraag is vervat, nu dit bezwaarschrift allereerst verwijst naar het besluit van 17 december 2007, dat betrekking heeft op het buiten behandeling stellen van de aanvraag van 6 november 2007 en verder ook wat betreft bewoordingen uitsluitend duidt op het alsnog aanleveren van gegevens die voor deze aanvraag nodig zijn. De Raad is dan ook van oordeel dat er evenmin bijzondere omstandigheden zijn die de toekenning van de bijstand met ingang van 21 december 2007 rechtvaardigen.
4.4. Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep van appellant geen doel. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.