[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 25 augustus 2011
Het geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2010, kenmerk JZ/C80/2010, BZ48787 (hierna: bestreden besluit). Het besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2011. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.E. Eind, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, is door verweerder in 1972 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Verweerder heeft aanvaard dat de bij appellant bestaande psychische klachten, psychogene rugklachten en gebitsklachten in verband staan met de vervolging. Aan appellant is op grond hiervan een periodieke uitkering toegekend en een aantal voorzieningen.
1.2. [In] 2009 is de echtgenote van appellant overleden. In verband hiermee heeft verweerder bij brief van
28 september 2009 bericht dat ingaande 1 november 2009 het uitkeringpercentage zou worden verlaagd van 70 naar 60. Tevens is aangegeven dat een geschat bedrag aan nabestaandenpensioen op de uitkering in mindering zou worden gebracht.
1.3. Bij berekeningsbeslissing van 30 november 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, is de vermindering van de uitkering van appellant (voorlopig) berekend.
1.4. Appellant stelt in beroep dat de korting op zijn uitkering niet terecht is, omdat het zijn uitkering betreft, niet die van zijn overleden vrouw. Voorts begrijpt hij niet dat - een deel van - de uitkering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) die zijn overleden echtgenote ontving wel op zijn Wuv-uitkering werd gekort, terwijl de inkomsten die zij verwierf vóórdat zij 65 jaar werd, niet werden gekort.
2. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
2.1. In artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Wuv is, voor zover hier van belang, bepaald dat de uitkering een percentage bedraagt van de ingevolge artikel 8 vastgestelde grondslag, en wel 75% voor de alleenstaande vervolgde. In het tweede lid van dit artikel, onder a, is voorts bepaald dat de percentages in het eerste lid, genoemd onder a, b, c en d met 15 worden verminderd met ingang van de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat bij overlijden van de echtgenoot van de vervolgde het uitkeringspercentage ongewijzigd blijft tot en met de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden.
2.2. Verweerder heeft met de beslissing van 30 november 2009 correct uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 10 van de Wuv, welk artikel van dwingendrechtelijke aard is. De Raad dient daarom het beroep ongegrond te verklaren.
2.3. Ter voorlichting van appellant wijst de Raad erop dat in het bestreden besluit geen beslissing is genomen over de korting op de Wuv-uitkering van appellant in verband met inkomsten uit AOW van wijlen zijn echtgenote, zodat dit onderwerp geen onderdeel uitmaakt van deze procedure.
3. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.