ECLI:NL:CRVB:2011:BR6573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van invordering van bijstandsverschuldigde bedragen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2010, waarin het beroep tegen het besluit van 23 december 2008 ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.S. Wijling, heeft bezwaar gemaakt tegen de invordering van een vordering die het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse op hem had. Deze vordering was ontstaan uit een terugvordering van bijstandsbedragen over de periode van 20 juni 2000 tot en met 30 juni 2000, waarbij het College in 2000 een bedrag van fl. 527,60 netto had teruggevorderd. In 2008 werd appellant geïnformeerd dat deze vordering was verhoogd tot € 258,22 en dat deze zou worden ingevorderd. Appellant heeft echter pas in 2008 kennisgenomen van het oorspronkelijke besluit van 10 augustus 2000, waardoor hij niet verweten kan worden dat hij de openstaande vordering niet eerder heeft betaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de brutering van de vordering achterwege had moeten blijven, omdat het uiteindelijke bedrag van € 239,41 onder de drempel van € 250,-- valt. Volgens de Beleidsregels van het College dient men af te zien van invordering indien een vordering van maximaal € 250,-- een jaar na het eerste onderzoek naar inningsmogelijkheden oninbaar blijkt. Dit was in dit geval aan de orde, waardoor het besluit van 19 september 2008 ten onrechte was genomen. De Raad heeft het besluit van de rechtbank vernietigd en het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.518,--, inclusief griffierechten.
De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.