ECLI:NL:CRVB:2011:BR6569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4689 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake bijstandsverlening en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan appellant, die eerder door de rechtbank Groningen niet-ontvankelijk was verklaard in zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt. Appellant had verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met een vertraagde uitbetaling van zijn bijstandsuitkering. De Raad oordeelde dat appellant ten tijde van de behandeling van het beroep bij de rechtbank belang had bij een beoordeling van het besluit van 11 december 2008, dat het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 18 april 2008 ongegrond verklaarde. De rechtbank had niet onderkend dat de schadevergoeding afhankelijk is van de gehele of gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 11 december 2008, en oordeelde dat het College verplicht was de schade te vergoeden die appellant had geleden door de vertraagde uitbetaling van zijn bijstandsuitkering. De Raad stelde de datum waarop wettelijke rente verschuldigd is vast op 1 mei 2008 en veroordeelde het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 437,-- werden begroot. Tevens werd bepaald dat het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,-- aan appellant moest vergoeden.

Uitspraak

10/4689 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 juli 2010, 08/1191 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Het College oefent met ingang van 1 januari 2010 de bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen werden uitgeoefend door het dagelijks bestuur van de Inter Gemeentelijke Sociale Dienst Oldambt (hierna: dagelijks bestuur). In deze uitspraak wordt onder College mede het dagelijks bestuur verstaan.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft bij besluit van 29 februari 2008 een aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) afgewezen. Appellant heeft zich vervolgens gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen om bijstand aan te vragen.
2.2. Het College heeft bij besluit van 18 april 2008 aan appellant met ingang van 11 maart 2008 bijstand ingevolge de WWB toegekend.
2.3. Bij besluit van 11 december 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2008 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding bestaat om aan appellant bijstand te verlenen met ingang van de datum van de aanvraag om een WW-uitkering. Aan de daarvoor in het beleid van het College opgenomen voorwaarde dat de belanghebbende zich binnen één week na de ontvangst van de afwijzing van de aanvraag om een WW-uitkering meldt om bijstand aan te vragen is in dit geval volgens het College niet voldaan.
2.4. Appellant heeft tegen het besluit van 11 december 2008 beroep ingesteld en de rechtbank onder andere verzocht om artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
2.5. Het College heeft de rechtbank bij brief van 10 maart 2010 medegedeeld bereid te zijn om aan appellant conform zijn beleid bijstand te verlenen met terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag om een WW-uitkering, in dit geval
31 oktober 2007.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 december 2008, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het College materieel bezien tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellant, nu aan hem alsnog met ingang van 31 oktober 2007 bijstand wordt verleend, zodat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.1. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu hij de rechtbank heeft verzocht om vergoeding van schade op grond van artikel 8:73 van de Awb. Appellant meent dat hij in ieder geval recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente over de alsnog met ingang van 31 oktober 2007 aan hem verleende bijstand.
4.2. Het College heeft de Raad in het verweerschrift verzocht om in het geval van vernietiging van de aangevallen uitspraak appellant in aanmerking te brengen voor de vertragingsschade, dat wil zeggen de wettelijke rente over de periode dat er recht op bijstand was maar deze niet tot uitbetaling is gekomen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Reeds met het oog op het verzoek om vergoeding van schade op grond van artikel 8:73 van de Awb had appellant naar het oordeel van de Raad ten tijde van de behandeling van het beroep bij de rechtbank belang bij een beoordeling van het besluit van 11 december 2008. Artikel 8:73 van de Awb stelt een veroordeling tot vergoeding van schade immers afhankelijk van de gehele of gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het College bij het besluit van 11 december 2008 ten onrechte niet reeds met ingang van 31 oktober 2007 bijstand heeft verleend. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van
11 december 2008 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.2. Met het voorgaande is gegeven dat appellant als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 11 december 2008 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het College rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering over de periode van 31 oktober 2007 tot en met 10 maart 2008 wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 1 mei 2008, en wel tot aan de dag der algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
5.3. Appellant geeft verder aan dat hij door het niet tijdig verlenen van bijstand de huur van zijn woning niet tijdig kon betalen, wat heeft geleid tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Hij stelt zich op het standpunt dat de in verband daarmee gemaakte kosten eveneens op basis van artikel 8:73 van de Awb voor rekening van het College moeten komen. De Raad volgt appellant hierin niet, nu het ook bij deze kosten gaat om vertragingsschade, die naast de wettelijke rente volgens vaste rechtspraak niet voor zelfstandige vergoeding in aanmerking komt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
7 april 2009, LJN BI0588).
6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 437,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 11 december 2008;
Veroordeelt het College tot vergoeding van schade zoals in rechtsoverweging 5.2 van deze uitspraak is aangegeven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 437,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J. van Dam.
HD